Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. afronden:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for afronden from Dutch to German

afronden:

afronden verbe (rond af, rondt af, rondde af, rondden af, afgerond)

  1. afronden (voltooien; completeren; afmaken; )
    erledigen; abmachen; fertig bringen
    • erledigen verbe (erledige, erledigst, erledigt, erledigte, erledigtet, erledigt)
    • abmachen verbe (mache ab, machst ab, macht ab, machte ab, machtet ab, abgemacht)
  2. afronden (laatste gedeelte afmaken; completeren)
    komplettieren; vervollständigen
    • komplettieren verbe (komplettiere, komplettierst, komplettiert, komplettierte, komplettiertet, komplettiert)
    • vervollständigen verbe (vervollständige, vervollständigst, vervollständigt, vervollständigte, vervollständigtet, vervollständigt)

Conjugations for afronden:

o.t.t.
  1. rond af
  2. rondt af
  3. rondt af
  4. ronden af
  5. ronden af
  6. ronden af
o.v.t.
  1. rondde af
  2. rondde af
  3. rondde af
  4. rondden af
  5. rondden af
  6. rondden af
v.t.t.
  1. heb afgerond
  2. hebt afgerond
  3. heeft afgerond
  4. hebben afgerond
  5. hebben afgerond
  6. hebben afgerond
v.v.t.
  1. had afgerond
  2. had afgerond
  3. had afgerond
  4. hadden afgerond
  5. hadden afgerond
  6. hadden afgerond
o.t.t.t.
  1. zal afronden
  2. zult afronden
  3. zal afronden
  4. zullen afronden
  5. zullen afronden
  6. zullen afronden
o.v.t.t.
  1. zou afronden
  2. zou afronden
  3. zou afronden
  4. zouden afronden
  5. zouden afronden
  6. zouden afronden
diversen
  1. rond af!
  2. rondt af!
  3. afgerond
  4. afrondende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for afronden:

VerbRelated TranslationsOther Translations
abmachen afkrijgen; afmaken; afronden; afwerken; beëindigen; completeren; een einde maken aan; klaarkrijgen; klaarmaken; volbrengen; volmaken; voltooien accorderen; afspreken; beslissen; besluiten; eens worden; iets overeenkomen; overeenkomen; overeenstemmen
erledigen afkrijgen; afmaken; afronden; afwerken; beëindigen; completeren; een einde maken aan; klaarkrijgen; klaarmaken; volbrengen; volmaken; voltooien afbreken; afmaken; doden; doen; doodmaken; doodschieten; doodslaan; doodvonnis uitvoeren; executeren; fiksen; handelen; klaarspelen; koudmaken; liquideren; om het leven brengen; ombrengen; ruineren; slopen; uit de weg ruimen; uitgommen; uitrichten; uitvegen; uitvlakken; uitvoeren; uitwissen; van kant maken; vermoorden; vernielen; vernietigen; verrichten; verwoesten; vlakken; voor elkaar krijgen; wegvegen; wissen
fertig bringen afkrijgen; afmaken; afronden; afwerken; beëindigen; completeren; een einde maken aan; klaarkrijgen; klaarmaken; volbrengen; volmaken; voltooien
komplettieren afronden; completeren; laatste gedeelte afmaken aanvullen; afmaken; compleet maken; completeren; perfectioneren; toevoegen; vervolledigen; vervolmaken; volledig maken; voltallig maken; voltooien
vervollständigen afronden; completeren; laatste gedeelte afmaken aanvullen; afmaken; compleet maken; completeren; perfectioneren; toevoegen; vervolledigen; vervolmaken; volledig maken; voltallig maken; voltooien

Wiktionary Translations for afronden:

afronden
verb
  1. het vervangen van een getal met te veel decimalen door het meest dichtbije getal met het gewenste aantal decimalen
  2. naar boven afronden

Cross Translation:
FromToVia
afronden zum Abschluss bringen; zusammenfassen wrap up — To finish off a task completely