Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. afweken:
  2. afwijken:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for afweken from Dutch to German

afweken:

afweken verbe (week af, weekt af, weekte af, weekten af, afgeweekt)

  1. afweken
    abweichen
    • abweichen verbe (weiche ab, weichest ab, weicht ab, wich ab, wicht ab, abgewichen)
  2. afweken (losweken; afstomen)
    aufweichen
    • aufweichen verbe (weiche auf, weichst auf, weicht auf, weichte auf, weichtet auf, aufgeweicht)

Conjugations for afweken:

o.t.t.
  1. week af
  2. weekt af
  3. weekt af
  4. weken af
  5. weken af
  6. weken af
o.v.t.
  1. weekte af
  2. weekte af
  3. weekte af
  4. weekten af
  5. weekten af
  6. weekten af
v.t.t.
  1. heb afgeweekt
  2. hebt afgeweekt
  3. heeft afgeweekt
  4. hebben afgeweekt
  5. hebben afgeweekt
  6. hebben afgeweekt
v.v.t.
  1. had afgeweekt
  2. had afgeweekt
  3. had afgeweekt
  4. hadden afgeweekt
  5. hadden afgeweekt
  6. hadden afgeweekt
o.t.t.t.
  1. zal afweken
  2. zult afweken
  3. zal afweken
  4. zullen afweken
  5. zullen afweken
  6. zullen afweken
o.v.t.t.
  1. zou afweken
  2. zou afweken
  3. zou afweken
  4. zouden afweken
  5. zouden afweken
  6. zouden afweken
diversen
  1. week af!
  2. weekt af!
  3. afgeweekt
  4. afwekende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for afweken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
abweichen afweken afwijken; schelen; verschil maken; verschillen
aufweichen afstomen; afweken; losweken doorweken; in de week zetten; ontharden; verweken; week maken; week worden; weken; zachtmaken

afwijken:

afwijken verbe (wijk af, wijkt af, week af, weken af, afgeweken)

  1. afwijken (verschillen)
    abweichen
    • abweichen verbe (weiche ab, weichest ab, weicht ab, wich ab, wicht ab, abgewichen)

Conjugations for afwijken:

o.t.t.
  1. wijk af
  2. wijkt af
  3. wijkt af
  4. wijken af
  5. wijken af
  6. wijken af
o.v.t.
  1. week af
  2. week af
  3. week af
  4. weken af
  5. weken af
  6. weken af
v.t.t.
  1. ben afgeweken
  2. bent afgeweken
  3. is afgeweken
  4. zijn afgeweken
  5. zijn afgeweken
  6. zijn afgeweken
v.v.t.
  1. was afgeweken
  2. was afgeweken
  3. was afgeweken
  4. waren afgeweken
  5. waren afgeweken
  6. waren afgeweken
o.t.t.t.
  1. zal afwijken
  2. zult afwijken
  3. zal afwijken
  4. zullen afwijken
  5. zullen afwijken
  6. zullen afwijken
o.v.t.t.
  1. zou afwijken
  2. zou afwijken
  3. zou afwijken
  4. zouden afwijken
  5. zouden afwijken
  6. zouden afwijken
diversen
  1. wijk af!
  2. wijkt af!
  3. afgeweken
  4. afwijkende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for afwijken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
abweichen afwijken; verschillen afweken; schelen; verschil maken; verschillen

Related Definitions for "afwijken":

  1. anders zijn1
    • deze kleur wijkt af van die andere kleur1
  2. je ergens niet aan houden1
    • we zijn van het plan afgeweken1

Wiktionary Translations for afwijken:

afwijken
verb
  1. niet de gangbare norm volgen

Cross Translation:
FromToVia
afwijken abweichen deviate — To go off course from; to change course; to change plans
afwijken Abweichung deviation — act of deviating
afwijken abweichen; unterscheiden differ — not to have the same characteristics
afwijken abschweifen; abweichen dévier — Se détourner, être détourné de sa direction.