Dutch
Detailed Translations for arbeid from Dutch to German
arbeid:
-
de arbeid (werk; taak; werkzaamheid; vak; inspanning; ambacht; bezigheid)
-
de arbeid (activiteit; werkzaamheid; bezigheid; bedrijvigheid)
die Aktivität; die Beschäftigung; die Tätigkeit; die Arbeit; die Geschäftigkeit; Gewerbe; die Industrie; die Emsigkeit; der Fleiß; der Eifer; die Liebhaberei -
de arbeid
Translation Matrix for arbeid:
Related Words for "arbeid":
Synonyms for "arbeid":
Antonyms for "arbeid":
Related Definitions for "arbeid":
Wiktionary Translations for arbeid:
arbeid
Cross Translation:
noun
arbeid
-
energie die door een krachtbron geleverd wordt bij verplaatsing van een voorwerp
- arbeid → Arbeit
noun
-
Volkswirtschaft: einer der drei Produktionsfaktoren
-
kurz für Klassenarbeit, eine schriftliche Prüfung in der Schule
-
selbstgewählte, bewusste, schöpferische Handlung
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• arbeid | → Arbeit | ↔ work — effort expended on a particular task |
• arbeid | → Arbeit | ↔ work — measure of energy expended in moving an object |
• arbeid | → Arbeit; Werk; Ergebnis | ↔ ouvrage — Travail : Action de travailler, ce qui est produit par l’ouvrier ou résultat d’un travail (Sens général) |
arbeiden:
-
arbeiden (werken)
Conjugations for arbeiden:
o.t.t.
- arbeid
- arbeidt
- arbeidt
- arbeiden
- arbeiden
- arbeiden
o.v.t.
- arbeidde
- arbeidde
- arbeidde
- arbeidden
- arbeidden
- arbeidden
v.t.t.
- heb gearbeid
- hebt gearbeid
- heeft gearbeid
- hebben gearbeid
- hebben gearbeid
- hebben gearbeid
v.v.t.
- had gearbeid
- had gearbeid
- had gearbeid
- hadden gearbeid
- hadden gearbeid
- hadden gearbeid
o.t.t.t.
- zal arbeiden
- zult arbeiden
- zal arbeiden
- zullen arbeiden
- zullen arbeiden
- zullen arbeiden
o.v.t.t.
- zou arbeiden
- zou arbeiden
- zou arbeiden
- zouden arbeiden
- zouden arbeiden
- zouden arbeiden
diversen
- arbeid!
- arbeidt!
- gearbeid
- arbeidende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for arbeiden:
Verb | Related Translations | Other Translations |
arbeiten | arbeiden; werken | handelen; leven; manipuleren; opereren; optreden; procederen; te werk gaan; werken |
tun | arbeiden; werken | aanwenden; ageren; benutten; doen; functioneren; gebruik maken van; gebruiken; handelen; in het leven roepen; leven; maken; manipuleren; opereren; optreden; procederen; scheppen; te werk gaan; toepassen; uitrichten; uitvoeren; verrichten; werken |
verrichten | arbeiden; werken | aanwenden; benutten; doen; een prestatie leveren; functioneren; gebruik maken van; gebruiken; handelen; presteren; toepassen; uitrichten; uitvoeren; verrichten |
Related Words for "arbeiden":
Wiktionary Translations for arbeiden:
arbeiden
Cross Translation:
verb
-
werk verrichten
- arbeiden → arbeiten
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• arbeiden | → arbeiten | ↔ travailler — Fournir un travail |
External Machine Translations: