Dutch
Detailed Translations for bakkeleien from Dutch to German
bakkeleien:
-
bakkeleien (knokken; vechten; duelleren; kampen; matten)
streiten; schlagen; bekämpfen; sich duellieren; bestreiten; sich raufen; balgen; sich keilen-
sich duellieren verbe (duelliere mich, duellierst dich, duelliert sich, duellierte sich, duelliertet euch, sich duelliert)
-
bakkeleien (bekvechten; ruzieën; twisten; hakketakken)
sich streiten; sich sanken-
sich streiten verbe (streite mich, streitest dich, streitet sich, stritt sich, strittet euch, sich gestritten)
-
sich sanken verbe
-
Conjugations for bakkeleien:
o.t.t.
- bakkelei
- bakkeleit
- bakkeleit
- bakkeleien
- bakkeleien
- bakkeleien
o.v.t.
- bakkeleide
- bakkeleide
- bakkeleide
- bakkeleiden
- bakkeleiden
- bakkeleiden
v.t.t.
- heb gebakkeleid
- hebt gebakkeleid
- heeft gebakkeleid
- hebben gebakkeleid
- hebben gebakkeleid
- hebben gebakkeleid
v.v.t.
- had gebakkeleid
- had gebakkeleid
- had gebakkeleid
- hadden gebakkeleid
- hadden gebakkeleid
- hadden gebakkeleid
o.t.t.t.
- zal bakkeleien
- zult bakkeleien
- zal bakkeleien
- zullen bakkeleien
- zullen bakkeleien
- zullen bakkeleien
o.v.t.t.
- zou bakkeleien
- zou bakkeleien
- zou bakkeleien
- zouden bakkeleien
- zouden bakkeleien
- zouden bakkeleien
diversen
- bakkelei!
- bakkeleit!
- gebakkeleid
- bakkeleiende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze