Summary
Dutch to German: more detail...
- beleven:
-
Wiktionary:
- beleven → erleben, durchmachen
- beleven → erleben, erfahren
Dutch
Detailed Translations for beleven from Dutch to German
beleven:
-
beleven (ondervinden; ervaren; gewaarworden; voelen)
erfahren; erleben; wahrnehmen; durchmachen; feststellen; merken-
durchmachen verbe (mache durch, machst durch, macht durch, machte durch, machtet durch, durchgemacht)
-
feststellen verbe (stelle fest, stellst fest, stellt fest, stellte fest, stelltet fest, festgestellt)
Conjugations for beleven:
o.t.t.
- beleef
- beleeft
- beleeft
- beleven
- beleven
- beleven
o.v.t.
- beleefde
- beleefde
- beleefde
- beleefden
- beleefden
- beleefden
v.t.t.
- heb beleefd
- hebt beleefd
- heeft beleefd
- hebben beleefd
- hebben beleefd
- hebben beleefd
v.v.t.
- had beleefd
- had beleefd
- had beleefd
- hadden beleefd
- hadden beleefd
- hadden beleefd
o.t.t.t.
- zal beleven
- zult beleven
- zal beleven
- zullen beleven
- zullen beleven
- zullen beleven
o.v.t.t.
- zou beleven
- zou beleven
- zou beleven
- zouden beleven
- zouden beleven
- zouden beleven
diversen
- beleef!
- beleeft!
- beleefd
- belevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for beleven:
Synonyms for "beleven":
Related Definitions for "beleven":
Wiktionary Translations for beleven:
beleven
Cross Translation:
verb
beleven
-
meemaken
- beleven → erleben; durchmachen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• beleven | → erleben; erfahren | ↔ experience — to observe or undergo |