Dutch
Detailed Translations for bepleisteren from Dutch to German
bepleisteren:
-
bepleisteren (van pleister voorzien; pleisteren)
Conjugations for bepleisteren:
o.t.t.
- bepleister
- bepleistert
- bepleistert
- bepleisteren
- bepleisteren
- bepleisteren
o.v.t.
- bepleisterde
- bepleisterde
- bepleisterde
- bepleisterden
- bepleisterden
- bepleisterden
v.t.t.
- heb bepleisterd
- hebt bepleisterd
- heeft bepleisterd
- hebben bepleisterd
- hebben bepleisterd
- hebben bepleisterd
v.v.t.
- had bepleisterd
- had bepleisterd
- had bepleisterd
- hadden bepleisterd
- hadden bepleisterd
- hadden bepleisterd
o.t.t.t.
- zal bepleisteren
- zult bepleisteren
- zal bepleisteren
- zullen bepleisteren
- zullen bepleisteren
- zullen bepleisteren
o.v.t.t.
- zou bepleisteren
- zou bepleisteren
- zou bepleisteren
- zouden bepleisteren
- zouden bepleisteren
- zouden bepleisteren
diversen
- bepleister!
- bepleistert!
- bepleisterd
- bepleisterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for bepleisteren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
kalken | bepleisteren; pleisteren; van pleister voorzien | kalken; kladden; sausen; stukadoren; witten |
verputzen | bepleisteren; pleisteren; van pleister voorzien | stukadoren |
Wiktionary Translations for bepleisteren:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• bepleisteren | → annehmen; akzeptieren; entgegennehmen; im Empfang nehmen; aufnehmen; auf sich nehmen; sich gefallen lassen; hinnehmen; eingehen auf; einwilligen in; anziehen; kleiden; ankleiden; bekleiden; beziehen; überziehen; antun; auflegen; anlegen; in Stuck arbeiten | ↔ revêtir — pourvoir de vêtements quelqu’un qui en a besoin. |