Dutch
Detailed Translations for berusten from Dutch to German
berusten:
-
berusten (gebaseerd zijn)
basieren; gründen; beruhen; sich gründen auf-
sich gründen auf verbe (gründe mich, gründest dich, gründet sich, gründete sich, gründetet euch, sich gegründet)
-
berusten (zich erbij neerleggen)
Conjugations for berusten:
o.t.t.
- berust
- berust
- berust
- berusten
- berusten
- berusten
o.v.t.
- berustte
- berustte
- berustte
- berustten
- berustten
- berustten
v.t.t.
- heb berust
- hebt berust
- heeft berust
- hebben berust
- hebben berust
- hebben berust
v.v.t.
- had berust
- had berust
- had berust
- hadden berust
- hadden berust
- hadden berust
o.t.t.t.
- zal berusten
- zult berusten
- zal berusten
- zullen berusten
- zullen berusten
- zullen berusten
o.v.t.t.
- zou berusten
- zou berusten
- zou berusten
- zouden berusten
- zouden berusten
- zouden berusten
diversen
- berust!
- berust!
- berust
- berustend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for berusten:
Verb | Related Translations | Other Translations |
basieren | berusten; gebaseerd zijn | steunen op |
beruhen | berusten; gebaseerd zijn; zich erbij neerleggen | |
damit abfinden | berusten; zich erbij neerleggen | |
gründen | berusten; gebaseerd zijn | bouwen; construeren; funderen; gronden; grondvesten; instellen; invoeren; onderbouwen; onderheien; oprichten; stichten |
sich gründen auf | berusten; gebaseerd zijn | steunen op |