Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. boekhouden:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for boekhouden from Dutch to German

boekhouden:

boekhouden [het ~] nom

  1. het boekhouden (boekhouding doen)
    die Buchführung; die Buchhaltung

boekhouden verbe (houd boek, houdt boek, hield boek, hielden boek, boekgehouden)

  1. boekhouden
    die Buchführung machen
    • die Buchführung machen verbe (mache die Buchführung, machst die Buchführung, macht die Buchführung, machte die Buchführung, machtet die Buchführung, die Buchführung gemacht)

Conjugations for boekhouden:

o.t.t.
  1. houd boek
  2. houdt boek
  3. houdt boek
  4. houden boek
  5. houden boek
  6. houden boek
o.v.t.
  1. hield boek
  2. hield boek
  3. hield boek
  4. hielden boek
  5. hielden boek
  6. hielden boek
v.t.t.
  1. heb boekgehouden
  2. hebt boekgehouden
  3. heeft boekgehouden
  4. hebben boekgehouden
  5. hebben boekgehouden
  6. hebben boekgehouden
v.v.t.
  1. had boekgehouden
  2. had boekgehouden
  3. had boekgehouden
  4. hadden boekgehouden
  5. hadden boekgehouden
  6. hadden boekgehouden
o.t.t.t.
  1. zal boekhouden
  2. zult boekhouden
  3. zal boekhouden
  4. zullen boekhouden
  5. zullen boekhouden
  6. zullen boekhouden
o.v.t.t.
  1. zou boekhouden
  2. zou boekhouden
  3. zou boekhouden
  4. zouden boekhouden
  5. zouden boekhouden
  6. zouden boekhouden
diversen
  1. houd boek!
  2. houdt boek!
  3. boekgehouden
  4. boekhoudend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for boekhouden:

NounRelated TranslationsOther Translations
Buchführung boekhouden; boekhouding doen boekhouding
Buchhaltung boekhouden; boekhouding doen boekhouding
VerbRelated TranslationsOther Translations
die Buchführung machen boekhouden

Wiktionary Translations for boekhouden:


Cross Translation:
FromToVia
boekhouden Buchführungswesen accountancy — the profession of accounting