Dutch
Detailed Translations for de overwinning behalen from Dutch to German
de overwinning behalen:
de overwinning behalen verbe (behaal de overwinning, behaalt de overwinning, behaalde de overwinning, behaalden de overwinning, de overwinning behaald)
-
de overwinning behalen (winnen; zegevieren)
gewinnen; triumphieren; siegen; den Sieg erringen-
triumphieren verbe (triumphiere, triumphierst, triumphiert, triumphierte, triumphiertet, triumphiert)
-
den Sieg erringen verbe
Conjugations for de overwinning behalen:
o.t.t.
- behaal de overwinning
- behaalt de overwinning
- behaalt de overwinning
- behalen de overwinning
- behalen de overwinning
- behalen de overwinning
o.v.t.
- behaalde de overwinning
- behaalde de overwinning
- behaalde de overwinning
- behaalden de overwinning
- behaalden de overwinning
- behaalden de overwinning
v.t.t.
- heb de overwinning behaald
- hebt de overwinning behaald
- heeft de overwinning behaald
- hebben de overwinning behaald
- hebben de overwinning behaald
- hebben de overwinning behaald
v.v.t.
- had de overwinning behaald
- had de overwinning behaald
- had de overwinning behaald
- hadden de overwinning behaald
- hadden de overwinning behaald
- hadden de overwinning behaald
o.t.t.t.
- zal de overwinning behalen
- zult de overwinning behalen
- zal de overwinning behalen
- zullen de overwinning behalen
- zullen de overwinning behalen
- zullen de overwinning behalen
o.v.t.t.
- zou de overwinning behalen
- zou de overwinning behalen
- zou de overwinning behalen
- zouden de overwinning behalen
- zouden de overwinning behalen
- zouden de overwinning behalen
diversen
- behaal de overwinning!
- behaalt de overwinning!
- de overwinning behaald
- de overwinning behalend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for de overwinning behalen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
den Sieg erringen | de overwinning behalen; winnen; zegevieren | |
gewinnen | de overwinning behalen; winnen; zegevieren | behalen; binnenbrengen; binnenhalen; gewinnen; iets bemachtigen; opbrengen; opleveren; te pakken krijgen; verkrijgen; winnen |
siegen | de overwinning behalen; winnen; zegevieren | behalen; gewinnen; triomferen; verkrijgen; winnen; zegepralen |
triumphieren | de overwinning behalen; winnen; zegevieren | behalen; triomferen; verkrijgen; winnen; zegepralen |