Dutch
Detailed Translations for degenereren from Dutch to German
degenereren:
-
degenereren (achteruitgaan; verworden; verderven)
-
degenereren (ontaarden; achteruitgaan; verworden; verderven)
abarten; zurückgehen; ausarten; entarten; heruntermachen; verleiden; zurücklaufen; aus der Art schlagen-
abarten verbe
-
zurückgehen verbe (gehe zurück, gehst zurück, geht zurück, gang zurück, ganget zurück, zurückgegangen)
-
heruntermachen verbe (mache herunter, machst herunter, macht herunter, machte herunter, machtet herunter, heruntergemacht)
-
zurücklaufen verbe (laufe zurück, läufst zurück, läuft zurück, lief zurück, liefet zurück, zurückgelaufen)
-
aus der Art schlagen verbe (schlage aus der Art, schlägst aus der Art, schlägt aus der Art, schlug aus der Art, schlugt aus der Art, aus der Art geschlagen)
-
Conjugations for degenereren:
o.t.t.
- degenereer
- degenereert
- degenereert
- degenereren
- degenereren
- degenereren
o.v.t.
- degenereerde
- degenereerde
- degenereerde
- degenereerden
- degenereerden
- degenereerden
v.t.t.
- ben gedegenereerd
- bent gedegenereerd
- is gedegenereerd
- zijn gedegenereerd
- zijn gedegenereerd
- zijn gedegenereerd
v.v.t.
- was gedegenereerd
- was gedegenereerd
- was gedegenereerd
- waren gedegenereerd
- waren gedegenereerd
- waren gedegenereerd
o.t.t.t.
- zal degenereren
- zult degenereren
- zal degenereren
- zullen degenereren
- zullen degenereren
- zullen degenereren
o.v.t.t.
- zou degenereren
- zou degenereren
- zou degenereren
- zouden degenereren
- zouden degenereren
- zouden degenereren
diversen
- degenereer!
- degenereert!
- gedegenereerd
- degenererend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze