Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. dichtbinden:


Dutch

Detailed Translations for dichtbinden from Dutch to German

dichtbinden:

dichtbinden verbe (bind dicht, bindt dicht, bond dicht, bonden dicht, dichtgebonden)

  1. dichtbinden (toebinden)
    zumachen; zubinden
    • zumachen verbe (mache zu, machst zu, macht zu, machte zu, machtet zu, zugemacht)
    • zubinden verbe (binde zu, bindest zu, bindet zu, bandet zu, zugebunden)
  2. dichtbinden (toebinden)
    zubinden
    • zubinden verbe (binde zu, bindest zu, bindet zu, bandet zu, zugebunden)

Conjugations for dichtbinden:

o.t.t.
  1. bind dicht
  2. bindt dicht
  3. bindt dicht
  4. binden dicht
  5. binden dicht
  6. binden dicht
o.v.t.
  1. bond dicht
  2. bond dicht
  3. bond dicht
  4. bonden dicht
  5. bonden dicht
  6. bonden dicht
v.t.t.
  1. heb dichtgebonden
  2. hebt dichtgebonden
  3. heeft dichtgebonden
  4. hebben dichtgebonden
  5. hebben dichtgebonden
  6. hebben dichtgebonden
v.v.t.
  1. had dichtgebonden
  2. had dichtgebonden
  3. had dichtgebonden
  4. hadden dichtgebonden
  5. hadden dichtgebonden
  6. hadden dichtgebonden
o.t.t.t.
  1. zal dichtbinden
  2. zult dichtbinden
  3. zal dichtbinden
  4. zullen dichtbinden
  5. zullen dichtbinden
  6. zullen dichtbinden
o.v.t.t.
  1. zou dichtbinden
  2. zou dichtbinden
  3. zou dichtbinden
  4. zouden dichtbinden
  5. zouden dichtbinden
  6. zouden dichtbinden
en verder
  1. is dichtgebonden
  2. zijn dichtgebonden
diversen
  1. bind dicht!
  2. bindt dicht!
  3. dichtgebonden
  4. dichtbindend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for dichtbinden:

VerbRelated TranslationsOther Translations
zubinden dichtbinden; toebinden
zumachen dichtbinden; toebinden aantrekken; afgrendelen; afsluiten; borgen; dichtdoen; dichten; dichtknopen; dichtmaken; dichtstoppen; dichttrekken; grendelen; locken; op slot doen; op slot zetten; sluiten; stoppen; toedoen; toemaken; toetrekken; vergrendelen