Summary


Dutch

Detailed Translations for dichtsnoeren from Dutch to German

dichtsnoeren:

dichtsnoeren verbe

  1. dichtsnoeren (dichtgespen; toegespen)
    zuschnallen
    • zuschnallen verbe (schnalle zu, schnallst zu, schnallt zu, schnallte zu, schnalltet zu, zugeschnallt)
  2. dichtsnoeren (rijgen; dichtrijgen)
    aufreien; schnüren; anreihen

dichtsnoeren [znw.] nom

  1. dichtsnoeren (dichtgespen)
    Anschnallen; Zuschnallen

Translation Matrix for dichtsnoeren:

NounRelated TranslationsOther Translations
Anschnallen dichtgespen; dichtsnoeren aangespen; vastgespen
Zuschnallen dichtgespen; dichtsnoeren
VerbRelated TranslationsOther Translations
anreihen dichtrijgen; dichtsnoeren; rijgen
aufreien dichtrijgen; dichtsnoeren; rijgen
schnüren dichtrijgen; dichtsnoeren; rijgen aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aaneenbinden; in de val laten lopen; knellen; knopen; overstag gaan; samenbinden; samenknopen; snoeren; strak zitten; strikken; toesnoeren; vastbinden; vastknopen; vastsjorren; verbinden
zuschnallen dichtgespen; dichtsnoeren; toegespen