Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. fourneren:


Dutch

Detailed Translations for fourneren from Dutch to German

fourneren:

fourneren verbe (fourneer, fourneert, fourneerde, fourneerden, gefourneerd)

  1. fourneren
    einzahlen
    • einzahlen verbe (zahle ein, zahlst ein, zahlt ein, zahlte ein, zahltet ein, eingezahlt)

Conjugations for fourneren:

o.t.t.
  1. fourneer
  2. fourneert
  3. fourneert
  4. fourneren
  5. fourneren
  6. fourneren
o.v.t.
  1. fourneerde
  2. fourneerde
  3. fourneerde
  4. fourneerden
  5. fourneerden
  6. fourneerden
v.t.t.
  1. heb gefourneerd
  2. hebt gefourneerd
  3. heeft gefourneerd
  4. hebben gefourneerd
  5. hebben gefourneerd
  6. hebben gefourneerd
v.v.t.
  1. had gefourneerd
  2. had gefourneerd
  3. had gefourneerd
  4. hadden gefourneerd
  5. hadden gefourneerd
  6. hadden gefourneerd
o.t.t.t.
  1. zal fourneren
  2. zult fourneren
  3. zal fourneren
  4. zullen fourneren
  5. zullen fourneren
  6. zullen fourneren
o.v.t.t.
  1. zou fourneren
  2. zou fourneren
  3. zou fourneren
  4. zouden fourneren
  5. zouden fourneren
  6. zouden fourneren
en verder
  1. is gefourneerd
  2. zijn gefourneerd
diversen
  1. fourneer!
  2. fourneert!
  3. gefourneerd
  4. fourenerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for fourneren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
einzahlen fourneren