Dutch
Detailed Translations for fusilleren from Dutch to German
fusilleren:
-
fusilleren
-
fusilleren (doodschieten; afschieten; afknallen)
Conjugations for fusilleren:
o.t.t.
- fusilleer
- fusilleert
- fusilleert
- fusilleren
- fusilleren
- fusilleren
o.v.t.
- fusilleerde
- fusilleerde
- fusilleerde
- fusilleerden
- fusilleerden
- fusilleerden
v.t.t.
- heb gefusilleerd
- hebt gefusilleerd
- heeft gefusilleerd
- hebben gefusilleerd
- hebben gefusilleerd
- hebben gefusilleerd
v.v.t.
- had gefusilleerd
- had gefusilleerd
- had gefusilleerd
- hadden gefusilleerd
- hadden gefusilleerd
- hadden gefusilleerd
o.t.t.t.
- zal fusilleren
- zult fusilleren
- zal fusilleren
- zullen fusilleren
- zullen fusilleren
- zullen fusilleren
o.v.t.t.
- zou fusilleren
- zou fusilleren
- zou fusilleren
- zouden fusilleren
- zouden fusilleren
- zouden fusilleren
en verder
- ben gefusilleerd
- bent gefusilleerd
- is gefusilleerd
- zijn gefusilleerd
- zijn gefusilleerd
- zijn gefusilleerd
diversen
- fusilleer!
- fusilleert!
- gefusilleerd
- fusilleerd
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for fusilleren:
Wiktionary Translations for fusilleren:
fusilleren
verb
-
executeren voor een vuurpeloton
- fusilleren → erschießen