Summary
Dutch
Detailed Translations for gapen from Dutch to German
gapen:
-
gapen (geeuwen)
Conjugations for gapen:
o.t.t.
- gaap
- gaapt
- gaapt
- gapen
- gapen
- gapen
o.v.t.
- gaapte
- gaapte
- gaapte
- gaapten
- gaapten
- gaapten
v.t.t.
- heb gegaapt
- hebt gegaapt
- heeft gegaapt
- hebben gegaapt
- hebben gegaapt
- hebben gegaapt
v.v.t.
- had gegaapt
- had gegaapt
- had gegaapt
- hadden gegaapt
- hadden gegaapt
- hadden gegaapt
o.t.t.t.
- zal gapen
- zult gapen
- zal gapen
- zullen gapen
- zullen gapen
- zullen gapen
o.v.t.t.
- zou gapen
- zou gapen
- zou gapen
- zouden gapen
- zouden gapen
- zouden gapen
diversen
- gaap!
- gaapt!
- gegaapt
- gapend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for gapen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
gähnen | gapen; geeuwen |
Related Words for "gapen":
Wiktionary Translations for gapen:
External Machine Translations: