Dutch
Detailed Translations for gekscheren from Dutch to German
gekscheren:
-
gekscheren (malligheid uithalen; een poets bakken; dollen; streek uithalen; schertsen; grappen; gekheid uithalen)
spaßen; scherzen; herumtollen-
herumtollen verbe (tolle herum, tollst herum, tollt herum, tollte herum, tolltet herum, herumgetollt)
Conjugations for gekscheren:
o.t.t.
- gekscheer
- gekscheert
- gekscheert
- gekscheren
- gekscheren
- gekscheren
o.v.t.
- gekscheerde
- gekscheerde
- gekscheerde
- gekscheerden
- gekscheerden
- gekscheerden
v.t.t.
- heb gegekscheerd
- hebt gegekscheerd
- heeft gegekscheerd
- hebben gegekscheerd
- hebben gegekscheerd
- hebben gegekscheerd
v.v.t.
- had gegekscheerd
- had gegekscheerd
- had gegekscheerd
- hadden gegekscheerd
- hadden gegekscheerd
- hadden gegekscheerd
o.t.t.t.
- zal gekscheren
- zult gekscheren
- zal gekscheren
- zullen gekscheren
- zullen gekscheren
- zullen gekscheren
o.v.t.t.
- zou gekscheren
- zou gekscheren
- zou gekscheren
- zouden gekscheren
- zouden gekscheren
- zouden gekscheren
diversen
- gekscheer!
- gekscheert!
- gegekscheerd
- gekscherend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for gekscheren:
Wiktionary Translations for gekscheren:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• gekscheren | → foppen; scherzen | ↔ badiner — plaisanter, prendre quelque chose à la légère, parler ou écrire d’une manière enjouée. |