Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. in elkaar rammen:


Dutch

Detailed Translations for in elkaar rammen from Dutch to German

in elkaar rammen:

in elkaar rammen verbe (ram in elkaar, ramt in elkaar, ramde in elkaar, ramden in elkaar, in elkaar geramd)

  1. in elkaar rammen (afrossen; in elkaar timmeren; aframmelen; 'n aframmeling geven)
    verprügeln; zusammenschlagen; durchprügeln
    • verprügeln verbe (verprügele, verprügelst, verprügelt, verprügelte, verprügeltet, verprügelt)
    • zusammenschlagen verbe (schlage zusammen, schlägt zusammen, schlug zusammen, schlugt zusammen, zusammengeschlagen)
    • durchprügeln verbe (prügele durch, prügelst durch, prügelt durch, prügelte durch, prügeltet durch, durchprügelt)

Conjugations for in elkaar rammen:

o.t.t.
  1. ram in elkaar
  2. ramt in elkaar
  3. ramt in elkaar
  4. rammen in elkaar
  5. rammen in elkaar
  6. rammen in elkaar
o.v.t.
  1. ramde in elkaar
  2. ramde in elkaar
  3. ramde in elkaar
  4. ramden in elkaar
  5. ramden in elkaar
  6. ramden in elkaar
v.t.t.
  1. heb in elkaar geramd
  2. hebt in elkaar geramd
  3. heeft in elkaar geramd
  4. hebben in elkaar geramd
  5. hebben in elkaar geramd
  6. hebben in elkaar geramd
v.v.t.
  1. had in elkaar geramd
  2. had in elkaar geramd
  3. had in elkaar geramd
  4. hadden in elkaar geramd
  5. hadden in elkaar geramd
  6. hadden in elkaar geramd
o.t.t.t.
  1. zal in elkaar rammen
  2. zult in elkaar rammen
  3. zal in elkaar rammen
  4. zullen in elkaar rammen
  5. zullen in elkaar rammen
  6. zullen in elkaar rammen
o.v.t.t.
  1. zou in elkaar rammen
  2. zou in elkaar rammen
  3. zou in elkaar rammen
  4. zouden in elkaar rammen
  5. zouden in elkaar rammen
  6. zouden in elkaar rammen
en verder
  1. ben in elkaar geramd
  2. bent in elkaar geramd
  3. is in elkaar geramd
  4. zijn in elkaar geramd
  5. zijn in elkaar geramd
  6. zijn in elkaar geramd
diversen
  1. ram in elkaar!
  2. ramt in elkaar!
  3. in elkaar geramd
  4. in elkaar rammend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for in elkaar rammen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
durchprügeln 'n aframmeling geven; aframmelen; afrossen; in elkaar rammen; in elkaar timmeren aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; in elkaar timmeren; toetakelen
verprügeln 'n aframmeling geven; aframmelen; afrossen; in elkaar rammen; in elkaar timmeren aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; in elkaar slaan; in elkaar timmeren; toetakelen
zusammenschlagen 'n aframmeling geven; aframmelen; afrossen; in elkaar rammen; in elkaar timmeren aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; in elkaar timmeren; ineenslaan; ineentimmeren; tegen elkaar slaan; timmerend in elkaar zetten; toetakelen

Related Translations for in elkaar rammen