Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. inhaken:


Dutch

Detailed Translations for inhaken from Dutch to German

inhaken:

inhaken verbe (haak in, haakt in, haakte in, haakten in, ingehaakt)

  1. inhaken
    einhaken; haken; festhängen; festhaken
    • einhaken verbe (hake ein, hakst ein, hakt ein, hakte ein, haktet ein, eingehakt)
    • haken verbe (hake, hakst, hakt, hakte, haktet, gehakt)
    • festhängen verbe (hänge fest, hängst fest, hängt fest, hängte fest, hängtet fest, festgehängt)
    • festhaken verbe (hake fest, hakst fest, hakt fest, hakte fest, haktet fest, festgehakt)

Conjugations for inhaken:

o.t.t.
  1. haak in
  2. haakt in
  3. haakt in
  4. haken in
  5. haken in
  6. haken in
o.v.t.
  1. haakte in
  2. haakte in
  3. haakte in
  4. haakten in
  5. haakten in
  6. haakten in
v.t.t.
  1. heb ingehaakt
  2. hebt ingehaakt
  3. heeft ingehaakt
  4. hebben ingehaakt
  5. hebben ingehaakt
  6. hebben ingehaakt
v.v.t.
  1. had ingehaakt
  2. had ingehaakt
  3. had ingehaakt
  4. hadden ingehaakt
  5. hadden ingehaakt
  6. hadden ingehaakt
o.t.t.t.
  1. zal inhaken
  2. zult inhaken
  3. zal inhaken
  4. zullen inhaken
  5. zullen inhaken
  6. zullen inhaken
o.v.t.t.
  1. zou inhaken
  2. zou inhaken
  3. zou inhaken
  4. zouden inhaken
  5. zouden inhaken
  6. zouden inhaken
diversen
  1. haak in!
  2. haakt in!
  3. ingehaakt
  4. inhakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for inhaken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
einhaken inhaken aanleggen; aanmeren; afmeren; ergens aan hangen; meren; ophangen; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastmeren
festhaken inhaken bevestigen; doordouwen; doorzetten; ergens aan bevestigen; ergens aan hangen; haken; ophangen; vastmaken; vastzetten
festhängen inhaken ergens aan hangen; ophangen
haken inhaken aanhaken; aankoppelen; ergens aan hangen; haken; ophangen; vasthaken; vastkoppelen