Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. inhuldigen:


Dutch

Detailed Translations for inhuldigen from Dutch to German

inhuldigen:

inhuldigen verbe (huldig in, huldigt in, huldigde in, huldigden in, ingehuldigd)

  1. inhuldigen (plechtig bevestigen; inaugureren; inwijden)
    einsetzen; inaugurieren; einsegnen
    • einsetzen verbe (setze ein, setzt ein, setzte ein, setztet ein, eingesetzt)
    • inaugurieren verbe (inauguriere, inaugurierst, inauguriert, inaugurierte, inauguriertet, inauguriert)
    • einsegnen verbe (segne ein, segnest ein, segnet ein, segnete ein, segnetet ein, eingesegnet)

Conjugations for inhuldigen:

o.t.t.
  1. huldig in
  2. huldigt in
  3. huldigt in
  4. huldigen in
  5. huldigen in
  6. huldigen in
o.v.t.
  1. huldigde in
  2. huldigde in
  3. huldigde in
  4. huldigden in
  5. huldigden in
  6. huldigden in
v.t.t.
  1. heb ingehuldigd
  2. hebt ingehuldigd
  3. heeft ingehuldigd
  4. hebben ingehuldigd
  5. hebben ingehuldigd
  6. hebben ingehuldigd
v.v.t.
  1. had ingehuldigd
  2. had ingehuldigd
  3. had ingehuldigd
  4. hadden ingehuldigd
  5. hadden ingehuldigd
  6. hadden ingehuldigd
o.t.t.t.
  1. zal inhuldigen
  2. zult inhuldigen
  3. zal inhuldigen
  4. zullen inhuldigen
  5. zullen inhuldigen
  6. zullen inhuldigen
o.v.t.t.
  1. zou inhuldigen
  2. zou inhuldigen
  3. zou inhuldigen
  4. zouden inhuldigen
  5. zouden inhuldigen
  6. zouden inhuldigen
en verder
  1. ben ingehuldigd
  2. bent ingehuldigd
  3. is ingehuldigd
  4. zijn ingehuldigd
  5. zijn ingehuldigd
  6. zijn ingehuldigd
diversen
  1. huldig in!
  2. huldigt in!
  3. ingehuldigd
  4. inhuldigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for inhuldigen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
einsegnen inaugureren; inhuldigen; inwijden; plechtig bevestigen heiligen; inwijden; inzegenen; wijden; zegenen
einsetzen inaugureren; inhuldigen; inwijden; plechtig bevestigen aangrijpen; aanstellen; aanvangen; aanwenden; afstemmen; beginnen; benoemen; benutten; bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; in functie aanstellen; inklinken; inrichten; installeren; instellen; intreden; introduceren; invoegen; inzet tonen; inzetten; kennis laten maken; mobiliseren; op gang komen; overgaan op nieuwe rijbaan; plaatsen; posten; posteren; starten; stationeren; toepassen; tussen zetten; van start gaan; verwedden; voorstellen; wedden
inaugurieren inaugureren; inhuldigen; inwijden; plechtig bevestigen afstemmen; heiligen; instellen; inwijden; inzegenen; wijden; zegenen