Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. inschikken:


Dutch

Detailed Translations for inschikken from Dutch to German

inschikken:

inschikken verbe (schik in, schikt in, schikte in, schikten in, ingeschikt)

  1. inschikken
    zusammenrücken
    • zusammenrücken verbe (rücke zusammen, rückst zusammen, rückt zusammen, rückte zusammen, rücktet zusammen, zusammengerückt)

Conjugations for inschikken:

o.t.t.
  1. schik in
  2. schikt in
  3. schikt in
  4. schikken in
  5. schikken in
  6. schikken in
o.v.t.
  1. schikte in
  2. schikte in
  3. schikte in
  4. schikten in
  5. schikten in
  6. schikten in
v.t.t.
  1. heb ingeschikt
  2. hebt ingeschikt
  3. heeft ingeschikt
  4. hebben ingeschikt
  5. hebben ingeschikt
  6. hebben ingeschikt
v.v.t.
  1. had ingeschikt
  2. had ingeschikt
  3. had ingeschikt
  4. hadden ingeschikt
  5. hadden ingeschikt
  6. hadden ingeschikt
o.t.t.t.
  1. zal inschikken
  2. zult inschikken
  3. zal inschikken
  4. zullen inschikken
  5. zullen inschikken
  6. zullen inschikken
o.v.t.t.
  1. zou inschikken
  2. zou inschikken
  3. zou inschikken
  4. zouden inschikken
  5. zouden inschikken
  6. zouden inschikken
en verder
  1. ben ingeschikt
  2. bent ingeschikt
  3. is ingeschikt
  4. zijn ingeschikt
  5. zijn ingeschikt
  6. zijn ingeschikt
diversen
  1. schik in!
  2. schikt in!
  3. ingeschikt
  4. inschikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for inschikken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
zusammenrücken inschikken opschuiven; plaats maken; verplaatsen; verzetten