Summary
Dutch to German: more detail...
- interneren:
-
Wiktionary:
- interneren → internieren
- interneren → internieren
Dutch
Detailed Translations for interneren from Dutch to German
interneren:
-
interneren (gevangen zetten; opsluiten; isoleren)
einschließen; einsperren; gefangenhalten; festsetzen; einpferchen-
einschließen verbe (schließe ein, schließest ein, schließt ein, schloß ein, schloßet ein, eingeschlossen)
-
gefangenhalten verbe
-
einpferchen verbe (pferche ein, pferchst ein, pfercht ein, pferchte ein, pferchtet ein, eingepfercht)
-
Conjugations for interneren:
o.t.t.
- interneer
- interneert
- interneert
- interneren
- interneren
- interneren
o.v.t.
- interneerde
- interneerde
- interneerde
- interneerden
- interneerden
- interneerden
v.t.t.
- heb geïnterneerd
- hebt geïnterneerd
- heeft geïnterneerd
- hebben geïnterneerd
- hebben geïnterneerd
- hebben geïnterneerd
v.v.t.
- had geïnterneerd
- had geïnterneerd
- had geïnterneerd
- hadden geïnterneerd
- hadden geïnterneerd
- hadden geïnterneerd
o.t.t.t.
- zal interneren
- zult interneren
- zal interneren
- zullen interneren
- zullen interneren
- zullen interneren
o.v.t.t.
- zou interneren
- zou interneren
- zou interneren
- zouden interneren
- zouden interneren
- zouden interneren
en verder
- ben geïnterneerd
- bent geïnterneerd
- is geïnterneerd
- zijn geïnterneerd
- zijn geïnterneerd
- zijn geïnterneerd
diversen
- interneer!
- interneert!
- geïnterneerd
- internerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for interneren:
Wiktionary Translations for interneren:
interneren
Cross Translation:
verb
-
een verplichte verblijfplaats aanwijzen
- interneren → internieren
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• interneren | → internieren | ↔ intern — to imprison (transitive) |