Dutch
Detailed Translations for inviteren from Dutch to German
inviteren:
-
inviteren (uitnodigen; engageren)
-
inviteren (inroepen; aanroepen)
anrufen; einrufen; herbeirufen-
einrufen verbe
-
herbeirufen verbe (rufe herbei, rufst herbei, ruft herbei, rief herbei, rieft herbei, herbeigerufen)
Conjugations for inviteren:
o.t.t.
- inviteer
- inviteert
- inviteert
- inviteren
- inviteren
- inviteren
o.v.t.
- inviteerde
- inviteerde
- inviteerde
- inviteerden
- inviteerden
- inviteerden
v.t.t.
- heb geïnviteerd
- hebt geïnviteerd
- heeft geïnviteerd
- hebben geïnviteerd
- hebben geïnviteerd
- hebben geïnviteerd
v.v.t.
- had geïnviteerd
- had geïnviteerd
- had geïnviteerd
- hadden geïnviteerd
- hadden geïnviteerd
- hadden geïnviteerd
o.t.t.t.
- zal inviteren
- zult inviteren
- zal inviteren
- zullen inviteren
- zullen inviteren
- zullen inviteren
o.v.t.t.
- zou inviteren
- zou inviteren
- zou inviteren
- zouden inviteren
- zouden inviteren
- zouden inviteren
en verder
- ben geïnviteerd
- bent geïnviteerd
- is geïnviteerd
- zijn geïnviteerd
- zijn geïnviteerd
- zijn geïnviteerd
diversen
- inviteer!
- inviteert!
- geïnviteerd
- inviterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze