Dutch
Detailed Translations for keuvelen from Dutch to German
keuvelen:
-
keuvelen
Conjugations for keuvelen:
o.t.t.
- keuvel
- keuvelt
- keuvelt
- keuvelen
- keuvelen
- keuvelen
o.v.t.
- keuvelde
- keuvelde
- keuvelde
- keuvelden
- keuvelden
- keuvelden
v.t.t.
- heb gekeuveld
- hebt gekeuveld
- heeft gekeuveld
- hebben gekeuveld
- hebben gekeuveld
- hebben gekeuveld
v.v.t.
- had gekeuveld
- had gekeuveld
- had gekeuveld
- hadden gekeuveld
- hadden gekeuveld
- hadden gekeuveld
o.t.t.t.
- zal keuvelen
- zult keuvelen
- zal keuvelen
- zullen keuvelen
- zullen keuvelen
- zullen keuvelen
o.v.t.t.
- zou keuvelen
- zou keuvelen
- zou keuvelen
- zouden keuvelen
- zouden keuvelen
- zouden keuvelen
diversen
- keuvel!
- keuvelt!
- gekeuveld
- keuvelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for keuvelen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
plaudern | keuvelen | babbelen; bezet zijn; bomen; communiceren; converseren; een boom opzetten; een conversatie hebben; in contact staan; in gesprek zijn; kakelen; klappen; kletsen; kletspraat verkopen; kouten; kwebbelen; kwekken; kwetteren; lullen; praten; snateren; spreken; verbabbelen; verpraten; wauwelen; zeveren; zwammen; zwetsen |
Wiktionary Translations for keuvelen:
keuvelen
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• keuvelen | → plaudern; schwatzen; plautschen; schwätzen | ↔ babiller — parler beaucoup à propos de rien. |
• keuvelen | → plaudern; schwatzen; plautschen; schwätzen | ↔ bavarder — parler sans mesure et sans discrétion. |