Dutch
Detailed Translations for klaplopen from Dutch to German
klaplopen:
-
klaplopen (parasiteren; op iemands zak teren)
Conjugations for klaplopen:
o.t.t.
- klaploop
- klaploopt
- klaploopt
- klaplopen
- klaplopen
- klaplopen
o.v.t.
- klapliep
- klapliep
- klapliep
- klapliepen
- klapliepen
- klapliepen
v.t.t.
- heb geklaploopt
- hebt geklaploopt
- heeft geklaploopt
- hebben geklaploopt
- hebben geklaploopt
- hebben geklaploopt
v.v.t.
- had geklaploopt
- had geklaploopt
- had geklaploopt
- hadden geklaploopt
- hadden geklaploopt
- hadden geklaploopt
o.t.t.t.
- zal klaplopen
- zult klaplopen
- zal klaplopen
- zullen klaplopen
- zullen klaplopen
- zullen klaplopen
o.v.t.t.
- zou klaplopen
- zou klaplopen
- zou klaplopen
- zouden klaplopen
- zouden klaplopen
- zouden klaplopen
diversen
- klaploop!
- klaploopt!
- geklaploopt
- klaplopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for klaplopen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
betteln | klaplopen; op iemands zak teren; parasiteren | bedelen; bidden; in gebed zijn; schooien; schooieren; smeken; soebatten; verzoeken; vragen |
schmarotzen | klaplopen; op iemands zak teren; parasiteren | |
schnorren | klaplopen; op iemands zak teren; parasiteren |