Summary
Dutch to German: more detail...
- kringelen:
-
kringel:
- Ring; Kreis; Runde; Gebiet; Kringel; Zirkelchen; Kreislein; Kreisschen
Dutch
Detailed Translations for kringelen from Dutch to German
kringelen:
-
kringelen (in kringetjes ronddraaien)
sich ringeln; winden; sich winden-
sich ringeln verbe (ringele mich, ringelst dich, ringelt sich, ringelte sich, ringeltet euch, sich geringelt)
-
Conjugations for kringelen:
o.t.t.
- kringel
- kringelt
- kringelt
- kringelen
- kringelen
- kringelen
o.v.t.
- kringelde
- kringelde
- kringelde
- kringelden
- kringelden
- kringelden
v.t.t.
- ben gekringeld
- bent gekringeld
- is gekringeld
- zijn gekringeld
- zijn gekringeld
- zijn gekringeld
v.v.t.
- was gekringeld
- was gekringeld
- was gekringeld
- waren gekringeld
- waren gekringeld
- waren gekringeld
o.t.t.t.
- zal kringelen
- zult kringelen
- zal kringelen
- zullen kringelen
- zullen kringelen
- zullen kringelen
o.v.t.t.
- zou kringelen
- zou kringelen
- zou kringelen
- zouden kringelen
- zouden kringelen
- zouden kringelen
en verder
- heeft gekringeld
- hebben gekringeld
diversen
- kringel!
- kringelt!
- gekringeld
- kringelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for kringelen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
sich ringeln | in kringetjes ronddraaien; kringelen | |
sich winden | in kringetjes ronddraaien; kringelen | |
winden | in kringetjes ronddraaien; kringelen | draaien; hijsen; kolken; met iemand worstelen; ophijsen; ronddraaien; worstelen; wrikken; zich wringen |
Related Words for "kringelen":
kringelen form of kringel:
-
kringel (kringvormig; kring)
-
kringel (cirkeltje; kringetje)