Dutch
Detailed Translations for kwijnen from Dutch to German
kwijnen:
-
kwijnen (verkwijnen; wegkwijnen)
dahinsiechen; verkümmern-
dahinsiechen verbe (sieche dahin, siechst dahin, siecht dahin, siechte dahin, siechtet dahin, dahingesiecht)
-
-
kwijnen (smachten; kwijnend verlangen; snakken)
Conjugations for kwijnen:
o.t.t.
- kwijn
- kwijnt
- kwijnt
- kwijnen
- kwijnen
- kwijnen
o.v.t.
- kwijnde
- kwijnde
- kwijnde
- kwijnden
- kwijnden
- kwijnden
v.t.t.
- ben gekwijnd
- bent gekwijnd
- is gekwijnd
- zijn gekwijnd
- zijn gekwijnd
- zijn gekwijnd
v.v.t.
- was gekwijnd
- was gekwijnd
- was gekwijnd
- waren gekwijnd
- waren gekwijnd
- waren gekwijnd
o.t.t.t.
- zal kwijnen
- zult kwijnen
- zal kwijnen
- zullen kwijnen
- zullen kwijnen
- zullen kwijnen
o.v.t.t.
- zou kwijnen
- zou kwijnen
- zou kwijnen
- zouden kwijnen
- zouden kwijnen
- zouden kwijnen
diversen
- kwijn!
- kwijnt!
- gekwijnd
- kwijnend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for kwijnen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
dahinsiechen | kwijnen; verkwijnen; wegkwijnen | voortkwakkelen |
schmachten | kwijnen; kwijnend verlangen; smachten; snakken | hopen; lijden; spinzen; van hoop vervuld zijn; verlangen |
verkümmern | kwijnen; verkwijnen; wegkwijnen | indrogen; opdrogen; uitdrogen; verdorren; verdrogen; wegkwijnen |