Dutch
Detailed Translations for migreren from Dutch to German
migreren:
-
migreren
einwandern; auswandern-
einwandern verbe (wandere ein, wanderst ein, wandert ein, wanderte ein, wandertet ein, eingewandert)
-
auswandern verbe (wandere aus, wanderst aus, wandert aus, wanderte aus, wandertet aus, ausgewandert)
-
-
migreren
Conjugations for migreren:
o.t.t.
- migreer
- migreert
- migreert
- migreren
- migreren
- migreren
o.v.t.
- migreerde
- migreerde
- migreerde
- migreerden
- migreerden
- migreerden
v.t.t.
- heb gemigreerd
- hebt gemigreerd
- heeft gemigreerd
- hebben gemigreerd
- hebben gemigreerd
- hebben gemigreerd
v.v.t.
- had gemigreerd
- had gemigreerd
- had gemigreerd
- hadden gemigreerd
- hadden gemigreerd
- hadden gemigreerd
o.t.t.t.
- zal migreren
- zult migreren
- zal migreren
- zullen migreren
- zullen migreren
- zullen migreren
o.v.t.t.
- zou migreren
- zou migreren
- zou migreren
- zouden migreren
- zouden migreren
- zouden migreren
diversen
- migreer!
- migreert!
- gemigreerd
- migrerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for migreren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
auswandern | migreren | emigreren; landverhuizen; uit de weg gaan; uit een land wijken; uitwijken |
einwandern | migreren | binnenvallen; immigreren; onverwachts langskomen |
migrieren | migreren |
External Machine Translations: