Dutch
Detailed Translations for minder from Dutch to German
minder:
-
minder
Translation Matrix for minder:
Modifier | Related Translations | Other Translations |
geringer | minder | beperkter; erger; in mindere mate; kleiner; kleinschaliger; slechter |
schlechter | minder | beperkter; beroerder; erger; in mindere mate; kwader; moeilijker; slechter |
weniger | minder | min; minus |
Related Words for "minder":
Antonyms for "minder":
Related Definitions for "minder":
Wiktionary Translations for minder:
minder form of minderen:
-
minderen (minder worden; declineren; afnemen; verminderen; dalen; vervallen; teruggaan; tanen)
vermindern; verringern; geringer werden; schlechter werden; weniger werden-
geringer werden verbe
-
schlechter werden verbe
-
weniger werden verbe
-
minderen (verminderen; reduceren; afnemen; beperken; verlagen; inperken; verkorten; minder worden; krimpen; inkrimpen; slinken)
reduzieren; einschränken; vermindern; beschränken; herabsetzen; einschrumpfen; kürzen; schrumpfen-
einschränken verbe (schränke ein, schränkst ein, schränkt ein, schränkte ein, schränktet ein, eingeschränkt)
-
einschrumpfen verbe (schrumpfe ein, schrumpfst ein, schrumpft ein, schrumpfte ein, schrumpftet ein, eingeschrumpft)
Conjugations for minderen:
o.t.t.
- minder
- mindert
- mindert
- minderen
- minderen
- minderen
o.v.t.
- minderde
- minderde
- minderde
- minderden
- minderden
- minderden
v.t.t.
- heb geminderd
- hebt geminderd
- heeft geminderd
- hebben geminderd
- hebben geminderd
- hebben geminderd
v.v.t.
- had geminderd
- had geminderd
- had geminderd
- hadden geminderd
- hadden geminderd
- hadden geminderd
o.t.t.t.
- zal minderen
- zult minderen
- zal minderen
- zullen minderen
- zullen minderen
- zullen minderen
o.v.t.t.
- zou minderen
- zou minderen
- zou minderen
- zouden minderen
- zouden minderen
- zouden minderen
en verder
- ben geminderd
- bent geminderd
- is geminderd
- zijn geminderd
- zijn geminderd
- zijn geminderd
diversen
- minder!
- mindert!
- geminderd
- minderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze