Dutch
Detailed Translations for omgeven from Dutch to German
omgeven:
-
omgeven (omringen)
umgeben; umringen; umschließen; einschließen-
einschließen verbe (schließe ein, schließest ein, schließt ein, schloß ein, schloßet ein, eingeschlossen)
Conjugations for omgeven:
o.t.t.
- omgeef
- omgeeft
- omgeeft
- omgeven
- omgeven
- omgeven
o.v.t.
- omgaf
- omgaf
- omgaf
- omgaven
- omgaven
- omgaven
v.t.t.
- ben omgeven
- bent omgeven
- is omgeven
- zijn omgeven
- zijn omgeven
- zijn omgeven
v.v.t.
- was omgeven
- was omgeven
- was omgeven
- waren omgeven
- waren omgeven
- waren omgeven
o.t.t.t.
- zal omgeven
- zult omgeven
- zal omgeven
- zullen omgeven
- zullen omgeven
- zullen omgeven
o.v.t.t.
- zou omgeven
- zou omgeven
- zou omgeven
- zouden omgeven
- zouden omgeven
- zouden omgeven
en verder
- heb mij omgeven
- hebt je omgeven
- heeft zich omgeven
- hebben ons omgeven
- hebben je omgeven
- hebben zich omgeven
diversen
- omgeef!
- omgeeft!
- omgeven
- omgevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for omgeven:
Verb | Related Translations | Other Translations |
einschließen | omgeven; omringen | bijsluiten; bijvoegen; detineren; erbij rekenen; gevangen zetten; gevangenhouden; in de cel zetten; in hechtenis houden; inleggen; inpassen; insluiten; interneren; invoegen; isoleren; meerekenen; meetellen; omsingelen; omsluiten; opsluiten; passen in; toevoegen; tussenleggen; vasthouden; vastzetten |
umgeben | omgeven; omringen | |
umringen | omgeven; omringen | insluiten; omsingelen; omsluiten |
umschließen | omgeven; omringen | bijsluiten; bijvoegen; insluiten; met handen omvatten; omsingelen; omsluiten; omspannen; omtrekken; toevoegen; verpakken |
Wiktionary Translations for omgeven:
omgeven
Cross Translation:
verb
-
zich eromheen bevinden
- omgeven → umgeben
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• omgeven | → binnen- | ↔ landlocked — surrounded by land |
• omgeven | → umgeben; umringen | ↔ surround — to encircle something or simultaneously extend in all directions |
• omgeven | → umgeben; umringen; umzingeln | ↔ entourer — mettre ou disposer autour ; être ou se tenir autour de. |