Detailed Translations for omlijnen from Dutch to German
omlijnen:
-
abgrenzen;
begrenzen;
einzäunen;
prellen;
umzäunen;
neppen;
abzäunen;
festlegen;
einhegen;
abstecken;
trassieren;
übervorteilen
-
abgrenzen
verbe
(grenze ab, grenzt ab, grenzte ab, grenztet ab, abgegrenzt)
-
begrenzen
verbe
(begrenze, begrenzest, begrenzt, begrenzte, begrenztet, begrenzt)
-
einzäunen
verbe
(zäune ein, zäunst ein, zäunt ein, zäunte ein, zäuntet ein, eingezäunt)
-
prellen
verbe
(prelle, prellst, prellt, prellte, prelltet, geprellt)
-
umzäunen
verbe
(zäune um, zäunst um, zäunt um, zäunte um, zäuntet um, umgezäunt)
-
neppen
verbe
(neppe, neppst, neppt, neppte, nepptet, geneppt)
-
abzäunen
verbe
(zäune ab, zäunst ab, zäunt ab, zäunte ab, zäuntet ab, abgezäunt)
-
festlegen
verbe
(lege fest, legst fest, legt fest, legte fest, legtet fest, festgelegt)
-
einhegen
verbe
(hege ein, hegst ein, hegt ein, hegte ein, hegtet ein, eingehegt)
-
abstecken
verbe
(stecke ab, steckst ab, steckt ab, steckte ab, stecktet ab, abgesteckt)
-
trassieren
verbe
(trassiere, trassierst, trassiert, trassierte, trassiertet, trassiert)
-
übervorteilen
verbe
(übervorteile, übervorteilst, übervorteilt, übervorteilte, übervorteiltet, übervorteilt)
Conjugations for omlijnen:
o.t.t.
- omlijn
- omlijnt
- omlijnt
- omlijnen
- omlijnen
- onlijnen
o.v.t.
- omlijnde
- omlijnde
- omlijnde
- omlijnden
- omlijnden
- omlijnden
v.t.t.
- heb omlijnd
- hebt omlijnd
- heeft omlijnd
- hebben omlijnd
- hebben omlijnd
- hebben omlijnd
v.v.t.
- had omlijnd
- had omlijnd
- had omlijnd
- hadden omlijnd
- hadden omlijnd
- hadden omlijnd
o.t.t.t.
- zal omlijnen
- zult omlijnen
- zal omlijnen
- zullen omlijnen
- zullen omlijnen
- zullen omlijnen
o.v.t.t.
- zou omlijnen
- zou omlijnen
- zou omlijnen
- zouden omlijnen
- zouden omlijnen
- zouden omlijnen
diversen
- omlijn!
- omlijnt!
- omlijnd
- omlijnend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for omlijnen:
External Machine Translations: