Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. omtrek:
  2. omtrekken:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for omtrek from Dutch to German

omtrek:

omtrek [de ~ (m)] nom

  1. de omtrek (vorm)
    die Form; die Kontur; der Umriß
  2. de omtrek (omgeving; omstreek)
    die Umgebung; die Umwelt; die Gegend
  3. de omtrek (afmeting van omlijning)
    der Umriß; die Kontur
  4. de omtrek (omlijning; contour)
    die Kontur; der Umriß; der Umkreis

Translation Matrix for omtrek:

NounRelated TranslationsOther Translations
Form omtrek; vorm afgieting; afgietsel; conditie; figuur; gedaante; gietsel; in vorm zijn; individu; lichaamslijn; mal; modelvorm; postuur; shape; silhouet; sjablone; sjabloon; type; verschijning; vorm
Gegend omgeving; omstreek; omtrek gebied; gewest; gordel; gouw; hoek; landstreek; oord; plaats; provincie; rayon; rayon van een bedrijf; rechtsgebied; regio; ressort; rijksonderdeel; streek; terrein; territorium; zone
Kontur afmeting van omlijning; contour; omlijning; omtrek; vorm
Umgebung omgeving; omstreek; omtrek buurt; nabijheid; omgeving; omstreken; rayon; rayon van een bedrijf
Umkreis contour; omlijning; omtrek omstreken; rayon; rayon van een bedrijf
Umriß afmeting van omlijning; contour; omlijning; omtrek; vorm schets; schetstekening; tekening
Umwelt omgeving; omstreek; omtrek leefmilieu; leefomgeving; milieu
- omgeving

Related Words for "omtrek":


Synonyms for "omtrek":


Related Definitions for "omtrek":

  1. gebied om iets heen1
    • in de wijde omtrek zie je geen huis1
  2. buitenste lijn1
    • hij tekent de omtrek van een paard1

Wiktionary Translations for omtrek:

omtrek
noun
  1. de lengte van een gesloten kromme
  2. grenslijn
  3. omvang van een lichaam
  4. het gebied rondom een bepaalde plaats
omtrek
noun
  1. Geometrie: Länge des Randes einer Fläche

Cross Translation:
FromToVia
omtrek Umfang circumference — length of such line
omtrek Umfang girth — the distance measured around an object
omtrek Umriss outline — outer shape of an object or figure
omtrek Umfang perimeter — length of such a boundary
omtrek Umfang circonférencecontour d’un cercle.

omtrekken:

omtrekken verbe (trek om, trekt om, trok om, trokken om, omgetrokken)

  1. omtrekken
    umfassen; umziehen; enthalten; erfassen; einkreisen; umschließen; einkapseln
    • umfassen verbe (umfasse, umfasst, umfasste, umfasstet, umfaßt)
    • umziehen verbe (ziehe um, ziehst um, zieht um, zog um, zogt um, umgezogen)
    • enthalten verbe (enthalte, enthältest, enthält, enthielt, enthieltet, enthalten)
    • erfassen verbe (erfaße, erfaßt, erfaßte, erfaßtet, erfaßt)
    • einkreisen verbe (kreise ein, kreisst ein, kreist ein, kreiste ein, kreistet ein, eingekreist)
    • umschließen verbe (schließe um, schließt um, schloß um, schloßt um, umgeschlossen)
    • einkapseln verbe (kapsele ein, kapselst ein, kapselt ein, kapselte ein, kapseltet ein, eingekapselt)

Conjugations for omtrekken:

o.t.t.
  1. trek om
  2. trekt om
  3. trekt om
  4. trekken om
  5. trekken om
  6. trekken om
o.v.t.
  1. trok om
  2. trok om
  3. trok om
  4. trokken om
  5. trokken om
  6. trokken om
v.t.t.
  1. heb omgetrokken
  2. hebt omgetrokken
  3. heeft omgetrokken
  4. hebben omgetrokken
  5. hebben omgetrokken
  6. hebben omgetrokken
v.v.t.
  1. had omgetrokken
  2. had omgetrokken
  3. had omgetrokken
  4. hadden omgetrokken
  5. hadden omgetrokken
  6. hadden omgetrokken
o.t.t.t.
  1. zal omtrekken
  2. zult omtrekken
  3. zal omtrekken
  4. zullen omtrekken
  5. zullen omtrekken
  6. zullen omtrekken
o.v.t.t.
  1. zou omtrekken
  2. zou omtrekken
  3. zou omtrekken
  4. zouden omtrekken
  5. zouden omtrekken
  6. zouden omtrekken
en verder
  1. ben omgetrokken
  2. bent omgetrokken
  3. is omgetrokken
  4. zijn omgetrokken
  5. zijn omgetrokken
  6. zijn omgetrokken
diversen
  1. trek om!
  2. trekt om!
  3. omgetrokken
  4. omtrekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for omtrekken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
einkapseln omtrekken bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen
einkreisen omtrekken bijsluiten; bijvoegen; draaien om; een cirkel tekenen om; insluiten; met gespannen voorwerp omsluiten; omcirkelen; omsingelen; omsluiten; omspannen; overspannen; toevoegen
enthalten omtrekken abstineren; afslaan; afwijzen; afwimpelen; bedanken; behelzen; bevatten; bijsluiten; bijvoegen; hongerstaken; inhouden; insluiten; onthouden; opnemen; opslaan; toevoegen; vasten
erfassen omtrekken aanhouden; arresteren; betrappen; bijsluiten; bijvoegen; gevangennemen; grijpen; iets bemachtigen; indexeren; inrekenen; insluiten; klauwen; nemen; nuttigen; obsederen; oppakken; pakken; registreren; snappen; te pakken krijgen; toevoegen; van indexnummers voorzien; vangen; vatten; verkrijgen; verschalken; verstaan; verstrikken
umfassen omtrekken bijsluiten; bijvoegen; insluiten; met handen omvatten; omsingelen; omsluiten; omspannen; omvatten; toevoegen
umschließen omtrekken bijsluiten; bijvoegen; insluiten; met handen omvatten; omgeven; omringen; omsingelen; omsluiten; omspannen; toevoegen; verpakken
umziehen omtrekken andere kleren aantrekken; bijsluiten; bijvoegen; insluiten; omkleden; toevoegen; verhuizen; verkassen; verkleden

Related Words for "omtrekken":


Related Translations for omtrek