Dutch
Detailed Translations for ontginnen from Dutch to German
ontginnen:
-
ontginnen (bouwklaar maken)
-
ontginnen (geschikt maken voor bebouwing)
entschließen; roden; urbar machen-
entschließen verbe
-
roden verbe
-
urbar machen verbe (mache urbar, machst urbar, macht urbar, machte urbar, machtet urbar, urbar gemacht)
-
-
ontginnen (voor landbouw klaar maken)
Conjugations for ontginnen:
o.t.t.
- ontgin
- ontgint
- ontgint
- ontginnen
- ontginnen
- ontginnen
o.v.t.
- ontgon
- ontgon
- ontgon
- ontgonnen
- ontgonnen
- ontgonnen
v.t.t.
- heb ontgonnen
- hebt ontgonnen
- heeft ontgonnen
- hebben ontgonnen
- hebben ontgonnen
- hebben ontgonnen
v.v.t.
- had ontgonnen
- had ontgonnen
- had ontgonnen
- hadden ontgonnen
- hadden ontgonnen
- hadden ontgonnen
o.t.t.t.
- zal ontginnen
- zult ontginnen
- zal ontginnen
- zullen ontginnen
- zullen ontginnen
- zullen ontginnen
o.v.t.t.
- zou ontginnen
- zou ontginnen
- zou ontginnen
- zouden ontginnen
- zouden ontginnen
- zouden ontginnen
en verder
- is ontgonnen
- zijn ontgonnen
diversen
- ontgin!
- ontgint!
- ontgonnen
- ontginnend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze