Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. ontrukken:


Dutch

Detailed Translations for ontrukken from Dutch to German

ontrukken:

ontrukken verbe (ontruk, ontrukt, ontrukte, ontrukten, ontrukt)

  1. ontrukken (iem. afdwingen; onttrekken)
    entziehen; abtrennen; ausladen; entreißen
    • entziehen verbe (entziehe, entziehst, entzieht, entzog, entzogt, entzogen)
    • abtrennen verbe (trenne ab, trennst ab, trennt ab, trennte ab, trenntet ab, abgetrennt)
    • ausladen verbe (lade aus, lädst aus, lädt aus, lud aus, ludet aus, ausgeladen)
    • entreißen verbe (entreiße, entreißes, entreißt, entriß, entrißt, entrissen)

Conjugations for ontrukken:

o.t.t.
  1. ontruk
  2. ontrukt
  3. ontrukt
  4. ontrukken
  5. ontrukken
  6. ontrukken
o.v.t.
  1. ontrukte
  2. ontrukte
  3. ontrukte
  4. ontrukten
  5. ontrukten
  6. ontrukten
v.t.t.
  1. heb ontrukt
  2. hebt ontrukt
  3. heeft ontrukt
  4. hebben ontrukt
  5. hebben ontrukt
  6. hebben ontrukt
v.v.t.
  1. had ontrukt
  2. had ontrukt
  3. had ontrukt
  4. hadden ontrukt
  5. hadden ontrukt
  6. hadden ontrukt
o.t.t.t.
  1. zal ontrukken
  2. zult ontrukken
  3. zal ontrukken
  4. zullen ontrukken
  5. zullen ontrukken
  6. zullen ontrukken
o.v.t.t.
  1. zou ontrukken
  2. zou ontrukken
  3. zou ontrukken
  4. zouden ontrukken
  5. zouden ontrukken
  6. zouden ontrukken
en verder
  1. ben ontrukt
  2. bent ontrukt
  3. is ontrukt
  4. zijn ontrukt
  5. zijn ontrukt
  6. zijn ontrukt
diversen
  1. ontruk!
  2. ontrukt!
  3. ontrukt
  4. ontrukkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for ontrukken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
abtrennen iem. afdwingen; ontrukken; onttrekken afhaken; afrukken; afscheiden; afscheuren; afsplijten; afsplitsen; afvallen; afzeggen; afzien van; afzonderen; eruitstappen; isoleren; loskrijgen; losmaken; lostornen; opgeven; ophouden; stoppen; tornen; uithalen; uittrekken
ausladen iem. afdwingen; ontrukken; onttrekken afladen; iets uitladen; lossen; ontladen; uitladen
entreißen iem. afdwingen; ontrukken; onttrekken
entziehen iem. afdwingen; ontrukken; onttrekken