Dutch
Detailed Translations for opbruisen from Dutch to German
opbruisen:
-
opbruisen (mousseren; sprankelen; tintelen)
Conjugations for opbruisen:
o.t.t.
- bruis op
- bruist op
- bruist op
- bruisen op
- bruisen op
- bruisen op
o.v.t.
- bruiste op
- bruiste op
- bruiste op
- bruisten op
- bruisten op
- bruisten op
v.t.t.
- ben opgebruist
- bent opgebruist
- is opgebruist
- zijn opgebruist
- zijn opgebruist
- zijn opgebruist
v.v.t.
- was opgebruist
- was opgebruist
- was opgebruist
- waren opgebruist
- waren opgebruist
- waren opgebruist
o.t.t.t.
- zal opbruisen
- zult opbruisen
- zal opbruisen
- zullen opbruisen
- zullen opbruisen
- zullen opbruisen
o.v.t.t.
- zou opbruisen
- zou opbruisen
- zou opbruisen
- zouden opbruisen
- zouden opbruisen
- zouden opbruisen
diversen
- bruis op!
- bruist op!
- opgebruist
- opbruisend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for opbruisen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
perlen | mousseren; opbruisen; sprankelen; tintelen | |
prickeln | mousseren; opbruisen; sprankelen; tintelen | ergeren; irriteren; kralen; op de zenuwen werken; opwekken; opwinden; parelen; prikkelen; stimuleren; vervelen |
schäumen | mousseren; opbruisen; sprankelen; tintelen | briesen van woede; schuim vormen; schuimbekken; schuimen |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
perlen | paarlen; parelen |
External Machine Translations: