Dutch

Detailed Translations for opgezet from Dutch to German

opgezet:


Translation Matrix for opgezet:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
aufgedunsen gezwollen; opgeblazen; opgezet; opgezwollen bol; bolstaand; opgezet dier; pafferig
geschwollen gezwollen; opgeblazen; opgezet; opgezwollen bombastisch; gezwollen; hoogdravend; opgeblazen; opgezet dier; pompeus

Wiktionary Translations for opgezet:


Cross Translation:
FromToVia
opgezet ausgestopft stuffed — with material

opzetten:

opzetten verbe (zet op, zette op, zetten op, opgezet)

  1. opzetten (iemand opstoken; opjutten)
    aufstacheln; aufhetzen; anspitzen
    • aufstacheln verbe (stachele auf, stachelst auf, stachelt auf, stachelte auf, stacheltet auf, aufgestachelt)
    • aufhetzen verbe (hetze auf, hetzt auf, hetzte auf, hetztet auf, aufgehetzt)
    • anspitzen verbe (spitze an, spitzt an, spitzte an, spitztet an, angespitzt)
  2. opzetten
    präparieren; ausstopfen
    • präparieren verbe
    • ausstopfen verbe (stopfe aus, stopfst aus, stopft aus, stopfte aus, stopftet aus, ausgestopft)
  3. opzetten (toenemen; groeien; stijgen; )
    zunehmen; vergrößern; steigern; ansteigen; vermehren; ausbreiten; anschwellen; ausdehnen; ausweiten; aufstocken
    • zunehmen verbe (nehme zu, nimmst zu, nimmt zu, nahm zu, nahmt zu, zugenommen)
    • vergrößern verbe (vergrößere, vergrößerst, vergrößert, vergrößerte, vergrößertet, vergrößert)
    • steigern verbe (steigere, steigerst, steigert, steigerte, steigertet, gesteigert)
    • ansteigen verbe (steige an, steigst an, steigt an, stieg an, stiegt an, angestiegen)
    • vermehren verbe (vermehre, vermehrst, vermehrt, vermehrte, vermehrtet, vermehrt)
    • ausbreiten verbe (breite aus, breitest aus, breitet aus, breitete aus, breitetet aus, ausgebreitet)
    • anschwellen verbe (schwelle an, schwellst an, schwellt an, schwellte an, schwelltet an, angeschwellt)
    • ausdehnen verbe (dehne aus, dehnst aus, dehnt aus, dehnte aus, dehntet aus, ausgedehnt)
    • ausweiten verbe (wiete aus, wietest aus, wietet aus, wietete aus, wietetet aus, ausgeweitet)
    • aufstocken verbe (stocke auf, stockst auf, stockt auf, stockte auf, stocktet auf, aufgestockt)

Conjugations for opzetten:

o.t.t.
  1. zet op
  2. zet op
  3. zet op
  4. zetten op
  5. zetten op
  6. zetten op
o.v.t.
  1. zette op
  2. zette op
  3. zette op
  4. zetten op
  5. zetten op
  6. zetten op
v.t.t.
  1. heb opgezet
  2. hebt opgezet
  3. heeft opgezet
  4. hebben opgezet
  5. hebben opgezet
  6. hebben opgezet
v.v.t.
  1. had opgezet
  2. had opgezet
  3. had opgezet
  4. hadden opgezet
  5. hadden opgezet
  6. hadden opgezet
o.t.t.t.
  1. zal opzetten
  2. zult opzetten
  3. zal opzetten
  4. zullen opzetten
  5. zullen opzetten
  6. zullen opzetten
o.v.t.t.
  1. zou opzetten
  2. zou opzetten
  3. zou opzetten
  4. zouden opzetten
  5. zouden opzetten
  6. zouden opzetten
en verder
  1. is opgezet
  2. zijn opgezet
diversen
  1. zet op!
  2. zet op!
  3. opgezet
  4. opzettend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for opzetten:

NounRelated TranslationsOther Translations
anspitzen toespitsing
VerbRelated TranslationsOther Translations
anschwellen aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen aanwassen; dik worden; omhoog komen; omhoog rijzen; omhoogstijgen; oprijzen; opzwellen; rijzen; stijgen; uitdijen; zwellen
anspitzen iemand opstoken; opjutten; opzetten aanpunten; aanscherpen; aanslijpen; aanspitsen; punteren; slijpen; spitsen
ansteigen aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen omhoogkomen; omhoogrijzen; oprijzen; opstijgen; opvliegen; rijzen
aufhetzen iemand opstoken; opjutten; opzetten aanleiding geven tot; aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; iets aanstoken; jachten; opdrijven; opfokken; ophitsen; opjagen; opjutten; opruien; opstoken; poken; provoceren; uitdagen; uitlokken; voortjagen
aufstacheln iemand opstoken; opjutten; opzetten aanleiding geven tot; aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; jachten; opdrijven; opfokken; ophitsen; opjagen; opjutten; opruien; opstoken; poken; provoceren; uitdagen; uitlokken; voortjagen
aufstocken aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen heffen; omhoog doen; talrijker maken; uitbreiden; vergroten; vermeerderen
ausbreiten aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen breder maken; breed uitmeten; expanderen; openen; spreiden; talrijker maken; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; uitweiden; verbreden; verbreiden; vergroten; vermeerderen; verruimen; verwijden; wijder maken
ausdehnen aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen expanderen; openen; talrijker maken; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; uitrekken; uitzwellen; verbreiden; vergroten; verlengen; vermeerderen; verruimen; verwijden
ausstopfen opzetten
ausweiten aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen expanderen; openen; oprekken; rekken; talrijker maken; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vergroten; vermeerderen; verruimen; verwijden; wijder maken
präparieren opzetten
steigern aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen doen stijgen; hoger bieden; hoger maken; omhoogkomen; opbieden; opstijgen; opvliegen; talrijker maken; trappen van vergelijking vormen; uitbreiden; vergroten; verhogen; vermeerderen
vergrößern aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen expanderen; in-/uitzoomen; inzoomen; openen; talrijker maken; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vergroten; vermeerderen; verruimen; verwijden
vermehren aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen reproduceren; talrijker maken; uitbreiden; verdubbelen; vergroten; vermeerderen; vermenigvuldigen
zunehmen aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen aankomen; aanwassen; dikker worden; omhoog komen; omhoog rijzen; omhoogstijgen; rijzen; stijgen; talrijker maken; tot damp worden; uitbreiden; verdampen; vergroten; vermeerderen; vervliegen; zwaarder worden

Related Words for "opzetten":


Wiktionary Translations for opzetten:


Cross Translation:
FromToVia
opzetten installieren install — set something up for use
opzetten entfalten déployerétendre, développer ce qui ployer.
opzetten ärgern; erbittern; erzürnen; anfeuern; aufregen; anregen; ermutigen; erregen; reizen; schüren; anfachen; aufreizen hérisserdresser ses cheveux, ses poils, ses plumes, en parlant de l’homme et des animaux.
opzetten polstern rembourrergarnir de bourre, de laine, de crin, etc.

Related Translations for opgezet