Dutch
Detailed Translations for opkikker from Dutch to German
opkikker:
-
opkikker (borreltje; hartversterking; borrel; opkikkertje)
Translation Matrix for opkikker:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Alcoholische Getranke gut für Herz | borrel; borreltje; hartversterking; opkikker; opkikkertje | |
Herzstärkung | borrel; borreltje; hartversterking; opkikker; opkikkertje | borrel; glaasje jenever |
Stärkung | borrel; borreltje; hartversterking; opkikker; opkikkertje | staaldrank; tonica; versterkend middel |
Related Words for "opkikker":
opkikkeren:
-
opkikkeren (opknappen)
aufmuntern; erquicken-
aufmuntern verbe (muntere auf, munterst auf, muntert auf, munterte auf, muntertet auf, aufgemuntert)
-
Conjugations for opkikkeren:
o.t.t.
- kikker op
- kikkert op
- kikkert op
- kikkeren op
- kikkeren op
- kikkeren op
o.v.t.
- kikkerde op
- kikkerde op
- kikkerde op
- kikkerden op
- kikkerden op
- kikkerden op
v.t.t.
- ben opgekikkerd
- bent opgekikkerd
- is opgekikkerd
- zijn opgekikkerd
- zijn opgekikkerd
- zijn opgekikkerd
v.v.t.
- was opgekikkerd
- was opgekikkerd
- was opgekikkerd
- waren opgekikkerd
- waren opgekikkerd
- waren opgekikkerd
o.t.t.t.
- zal opkikkeren
- zult opkikkeren
- zal opkikkeren
- zullen opkikkeren
- zullen opkikkeren
- zullen opkikkeren
o.v.t.t.
- zou opkikkeren
- zou opkikkeren
- zou opkikkeren
- zouden opkikkeren
- zouden opkikkeren
- zouden opkikkeren
diversen
- kikker op!
- kikkert op!
- opgekikkerd
- opkikkerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for opkikkeren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
aufmuntern | opkikkeren; opknappen | aandrijven; aanleiding geven tot; aanmoedigen; aansporen; aanvuren; bemoedigen; blij maken; fleurig maken; motiveren; opbeuren; opfleuren; ophitsen; opkrikken; opmonteren; opvrolijken; opwekken; prikkelen; provoceren; stimuleren; toemoedigen; uitdagen; uitlokken; verkwikken; vrolijker worden |
erquicken | opkikkeren; opknappen | bijkomen; fleurig maken; laven; lenigen; lessen; op adem komen; opfleuren; tegoed doen |