Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. opluchten:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for opluchten from Dutch to German

opluchten:

opluchten verbe (lucht op, luchtte op, luchtten op, opgelucht)

  1. opluchten
    erleichtern
    • erleichtern verbe (erleichtere, erleichterst, erleichtert, erleichterte, erleichtertet, erleichtert)

Conjugations for opluchten:

o.t.t.
  1. lucht op
  2. lucht op
  3. lucht op
  4. luchten op
  5. luchten op
  6. luchten op
o.v.t.
  1. luchtte op
  2. luchtte op
  3. luchtte op
  4. luchtten op
  5. luchtten op
  6. luchtten op
v.t.t.
  1. ben opgelucht
  2. bent opgelucht
  3. is opgelucht
  4. zijn opgelucht
  5. zijn opgelucht
  6. zijn opgelucht
v.v.t.
  1. was opgelucht
  2. was opgelucht
  3. was opgelucht
  4. waren opgelucht
  5. waren opgelucht
  6. waren opgelucht
o.t.t.t.
  1. zal opluchten
  2. zult opluchten
  3. zal opluchten
  4. zullen opluchten
  5. zullen opluchten
  6. zullen opluchten
o.v.t.t.
  1. zou opluchten
  2. zou opluchten
  3. zou opluchten
  4. zouden opluchten
  5. zouden opluchten
  6. zouden opluchten
diversen
  1. lucht op!
  2. lucht op!
  3. opgelucht
  4. opluchtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for opluchten:

VerbRelated TranslationsOther Translations
erleichtern opluchten afdekken; afruimen; opruimen; vermurwen

Wiktionary Translations for opluchten:

opluchten
verb
  1. psychischen Druck verringern oder beseitigen