Summary


Dutch

Detailed Translations for oppeppen from Dutch to German

oppeppen:

oppeppen verbe (pep op, pept op, pepte op, pepten op, opgepept)

  1. oppeppen (stimuleren; aanmoedigen; activeren; opwekken; bezielen)
    wecken; aktivieren; anregen; beleben; hervorrufen; neubeleben
    • wecken verbe (wecke, weckst, weckt, weckte, wecktet, geweckt)
    • aktivieren verbe (aktiviere, aktivierst, aktiviert, aktivierte, aktiviertet, aktiviert)
    • anregen verbe (rege an, regst an, regt an, regte an, regtet an, angeregt)
    • beleben verbe (belebe, belebst, belebt, belebte, belebtet, belebt)
    • hervorrufen verbe (rufe hervor, rufst hervor, ruft hervor, rief hervor, rieft hervor, hervorgerufen)
    • neubeleben verbe

Conjugations for oppeppen:

o.t.t.
  1. pep op
  2. pept op
  3. pept op
  4. peppen op
  5. peppen op
  6. peppen op
o.v.t.
  1. pepte op
  2. pepte op
  3. pepte op
  4. pepten op
  5. pepten op
  6. pepten op
v.t.t.
  1. heb opgepept
  2. hebt opgepept
  3. heeft opgepept
  4. hebben opgepept
  5. hebben opgepept
  6. hebben opgepept
v.v.t.
  1. had opgepept
  2. had opgepept
  3. had opgepept
  4. hadden opgepept
  5. hadden opgepept
  6. hadden opgepept
o.t.t.t.
  1. zal oppeppen
  2. zult oppeppen
  3. zal oppeppen
  4. zullen oppeppen
  5. zullen oppeppen
  6. zullen oppeppen
o.v.t.t.
  1. zou oppeppen
  2. zou oppeppen
  3. zou oppeppen
  4. zouden oppeppen
  5. zouden oppeppen
  6. zouden oppeppen
en verder
  1. ben opgepept
  2. bent opgepept
  3. is opgepept
  4. zijn opgepept
  5. zijn opgepept
  6. zijn opgepept
diversen
  1. pep op!
  2. pept op!
  3. opgepept
  4. oppeppend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for oppeppen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
aktivieren aanmoedigen; activeren; bezielen; oppeppen; opwekken; stimuleren activeren; inschakelen; opleven; opwekken; reanimeren; tot leven wekken; verlevendigen
anregen aanmoedigen; activeren; bezielen; oppeppen; opwekken; stimuleren aandrijven; aanleiding geven tot; aansporen; adviseren; iets aanraden; influisteren; ingeven; ophitsen; opkrikken; opwekken; opwinden; prikkelen; provoceren; raden; souffleren; stimuleren; suggereren; uitdagen; uitlokken; vooruitschoppen
beleben aanmoedigen; activeren; bezielen; oppeppen; opwekken; stimuleren activeren; opleven; opwekken; reanimeren; tot leven wekken; verlevendigen
hervorrufen aanmoedigen; activeren; bezielen; oppeppen; opwekken; stimuleren aanleiding geven tot; leiden tot; ophitsen; provoceren; teweegbrengen; uitdagen; uitlokken; veroorzaken
neubeleben aanmoedigen; activeren; bezielen; oppeppen; opwekken; stimuleren
wecken aanmoedigen; activeren; bezielen; oppeppen; opwekken; stimuleren wakker maken; wakker porren; wekken