Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. ouderen:
  2. ouder:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for ouderen from Dutch to German

ouderen:

ouderen [de ~] nom, pluriel

  1. de ouderen (oudelui)
    der Älteren; der Ältere; der alten Menschen; der Alte; der Alten

Translation Matrix for ouderen:

NounRelated TranslationsOther Translations
Alte oudelui; ouderen bejaarde; oudje; ouwe
Alten oudelui; ouderen bejaarde; ouwe
alten Menschen oudelui; ouderen
Ältere oudelui; ouderen 65-plusser; AOWer; nestor; oudere; oudste; senior
Älteren oudelui; ouderen

Related Words for "ouderen":


ouderen form of ouder:

ouder [de ~ (m)] nom

  1. de ouder
    – vader of moeder 1
    Elternteil
  2. de ouder (vader)
    – vader of moeder 1
    der Vater

ouder adj

  1. ouder
    alt

Translation Matrix for ouder:

NounRelated TranslationsOther Translations
Elternteil ouder
Vater ouder; vader
- moeder
ModifierRelated TranslationsOther Translations
alt ouder bejaard; oud; ouwelijk

Related Words for "ouder":


Related Definitions for "ouder":

  1. vader of moeder1
    • zijn ouders zijn vijfentwintig jaar getrouwd1

Wiktionary Translations for ouder:

ouder
noun
  1. de moeder of vader van een kind

Cross Translation:
FromToVia
ouder älter elder — greater than another in age or seniority
ouder Elternteil; Elter parent — person from whom one is descended