Dutch
Detailed Translations for plaats maken from Dutch to German
plaats maken:
-
plaats maken (verplaatsen; opschuiven; verzetten)
versetzen; verschieben; umstellen; verlegen; verstellen; rücken; zusammenrücken; sichversetzen; setzen; verrücken; einrücken; aufrücken; zur Seite rücken-
zusammenrücken verbe (rücke zusammen, rückst zusammen, rückt zusammen, rückte zusammen, rücktet zusammen, zusammengerückt)
-
sichversetzen verbe
-
zur Seite rücken verbe (rücke zur Seite, rückst zur Seite, rückt zur Seite, rückte zur Seite, rücktet zur Seite, zur Seite gerückt)
Conjugations for plaats maken:
o.t.t.
- maak plaats
- maakt plaats
- maakt plaats
- maken plaats
- maken plaats
- maken plaats
o.v.t.
- maakte plaats
- maakte plaats
- maakte plaats
- maakten plaats
- maakten plaats
- maakten plaats
v.t.t.
- heb plaats gemaakt
- hebt plaats gemaakt
- heeft plaats gemaakt
- hebben plaats gemaakt
- hebben plaats gemaakt
- hebben plaats gemaakt
v.v.t.
- had plaats gemaakt
- had plaats gemaakt
- had plaats gemaakt
- hadden plaats gemaakt
- hadden plaats gemaakt
- hadden plaats gemaakt
o.t.t.t.
- zal plaats maken
- zult plaats maken
- zal plaats maken
- zullen plaats maken
- zullen plaats maken
- zullen plaats maken
o.v.t.t.
- zou plaats maken
- zou plaats maken
- zou plaats maken
- zouden plaats maken
- zouden plaats maken
- zouden plaats maken
diversen
- maak plaats!
- maakt plaats!
- plaats gemaakt
- plaats makend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for plaats maken:
External Machine Translations: