Dutch
Detailed Translations for plof from Dutch to German
plof:
-
de plof (ontploffing; explosie; bam; knal)
Translation Matrix for plof:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Knall | bam; explosie; knal; ontploffing; plof | bons; dreun; klap; knal; kwak; pof; smak |
Schuß | bam; explosie; knal; ontploffing; plof | dreun; jonge plant; klap; knal; kwak; plantestekje; scheut; scheutje; scheutjes; schoot; smak; spruit; stek |
Related Words for "plof":
plof form of ploffen:
-
de ploffen
-
ploffen (neerploffen)
platzen; zusammenbrechen; waten; hinfallen; explodieren; plumpsen; hineinfallen-
zusammenbrechen verbe (breche zusammen, brichst zusammen, bricht zusammen, brache zusammen, brachet zusammen, zusammengebrochen)
-
hineinfallen verbe (falle hinein, fällst hinein, fällt hinein, fiel hinein, fielt hinein, hineingefallen)
-
ploffen (ontploffen; uit elkaar spatten; springen; uit elkaar springen)
Conjugations for ploffen:
o.t.t.
- plof
- ploft
- ploft
- ploffen
- ploffen
- ploffen
o.v.t.
- plofte
- plofte
- plofte
- ploften
- ploften
- ploften
v.t.t.
- ben geploft
- bent geploft
- is geploft
- zijn geploft
- zijn geploft
- zijn geploft
v.v.t.
- was geploft
- was geploft
- was geploft
- waren geploft
- waren geploft
- waren geploft
o.t.t.t.
- zal ploffen
- zult ploffen
- zal ploffen
- zullen ploffen
- zullen ploffen
- zullen ploffen
o.v.t.t.
- zou ploffen
- zou ploffen
- zou ploffen
- zouden ploffen
- zouden ploffen
- zouden ploffen
en verder
- heeft geplopft
diversen
- plof!
- ploft!
- geploft
- ploffend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze