Verb | Related Translations | Other Translations |
ansprechen
|
bediscussiëren; bepraten; bespreken; doorpraten; doorspreken; praten over
|
aanroepen; aanschieten; aanspreken; appelleren aan; appelleren aan het gevoel; beïnvloeden; erop ingaan; iemand aanspreken; iemand adresseren; iemand toespreken; ingaan op; praaien; raken; reageren op; spreken tot iemand; treffen
|
beanstanden
|
bediscussiëren; bepraten; bespreken; doorpraten; doorspreken; praten over
|
aanmerking maken; afkeuren; afkraken; bezwaar aantekenen; bezwaar maken; bezwaren; een klacht indienen; eisen; hekelen; katten; klagen; kraken; kritiseren; ongeschikt verklaren; reclameren; vitten; zeuren; zich beklagen; zijn beklag indienen
|
beraten
|
bediscussiëren; bepraten; bespreken; doorpraten; doorspreken; praten over
|
beraadslagen; confereren; doorspreken; een conferentie houden; in bespreking zijn; overleg voeren; overleggen; overwegen; vergaderen
|
bereden
|
bediscussiëren; bepraten; bespreken; doorpraten; doorspreken; praten over
|
argumenteren; beredeneren; doorspreken; ompraten; onderwerp behandelen; overhalen; overleg voeren; overreden; overtuigen; redeneren; spreken over
|
besprechen
|
bediscussiëren; bepraten; bespreken; doorpraten; doorspreken; praten over
|
argumenteren; beredeneren; onderwerp behandelen; recenseren; redeneren; spreken over
|
beurteilen
|
bediscussiëren; bepraten; bespreken; doorpraten; doorspreken; praten over
|
beoordelen; goed- of afkeuren; in een jury zitten; jureren
|
debattieren
|
bediscussiëren; bepraten; bespreken; doorpraten; doorspreken; praten over
|
argumenteren; debatteren; discussiëren; disputeren; redetwisten; twisten
|
diskutieren
|
bediscussiëren; bepraten; bespreken; doorpraten; doorspreken; praten over
|
debatteren; discussiëren
|
durchdiskutieren
|
bediscussiëren; bepraten; bespreken; doorpraten; doorspreken; praten over
|
doordiscussiëren; doorspreken; overleg voeren
|
durchnehmen
|
bediscussiëren; bepraten; bespreken; doorpraten; doorspreken; praten over
|
doornemen; erop ingaan; ingaan op; onderwerp behandelen; reageren op; spreken over
|
durchsprechen
|
bediscussiëren; bepraten; bespreken; doorpraten; doorspreken; praten over
|
doorspreken; overleg voeren
|
erörtern
|
bediscussiëren; bepraten; bespreken; doorpraten; doorspreken; praten over
|
erop ingaan; ingaan op; nader verklaren; onderwerp behandelen; ontvouwen; reageren op; spreken over; toelichten; uiteenzetten; uitleggen; verduidelijken
|