Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. rondkomen:


Dutch

Detailed Translations for rondkomen from Dutch to German

rondkomen:

rondkomen verbe (kom rond, komt rond, kwam rond, kwamen rond, rondgekomen)

  1. rondkomen (zich kunnen bedruipen; uitkomen)
    auskommen; rundkommen
    • auskommen verbe (komme aus, kommst aus, kommt aus, kam aus, kamt aus, ausgekommen)
    • rundkommen verbe

Conjugations for rondkomen:

o.t.t.
  1. kom rond
  2. komt rond
  3. komt rond
  4. komen rond
  5. komen rond
  6. komen rond
o.v.t.
  1. kwam rond
  2. kwam rond
  3. kwam rond
  4. kwamen rond
  5. kwamen rond
  6. kwamen rond
v.t.t.
  1. ben rondgekomen
  2. bent rondgekomen
  3. is rondgekomen
  4. zijn rondgekomen
  5. zijn rondgekomen
  6. zijn rondgekomen
v.v.t.
  1. was rondgekomen
  2. was rondgekomen
  3. was rondgekomen
  4. waren rondgekomen
  5. waren rondgekomen
  6. waren rondgekomen
o.t.t.t.
  1. zal rondkomen
  2. zult rondkomen
  3. zal rondkomen
  4. zullen rondkomen
  5. zullen rondkomen
  6. zullen rondkomen
o.v.t.t.
  1. zou rondkomen
  2. zou rondkomen
  3. zou rondkomen
  4. zouden rondkomen
  5. zouden rondkomen
  6. zouden rondkomen
diversen
  1. kom rond!
  2. komt rond!
  3. rondgekomen
  4. rondkomend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for rondkomen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
auskommen rondkomen; uitkomen; zich kunnen bedruipen behelpen; naar buiten hangen; overweg kunnen; uithangen
rundkommen rondkomen; uitkomen; zich kunnen bedruipen conveniëren; gelegen komen; passen; schikken; uitkomen