Home ->Dictionaries ->Dutch/German ->Translate ruil

Translate ruil from Dutch to German

Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. ruil:
  2. ruilen:
  3. Wiktionary:

Dutch

Detailed Translations for ruil from Dutch to German

ruil:

ruil [de ~ (m)] nom

  1. de ruil (inruil)
    der Tausch; der Umtausch; der Feilschen
  2. de ruil (omruil; uitwisseling; omwisseling; )
    der Umtausch; der Tausch
  3. de ruil
    der Tauschhandel

Translation Matrix for ruil:

NounRelated TranslationsOther Translations
Feilschen inruil; ruil afdingen; afpingelarij; geritsel; gesjacher; handjeklap
Tausch inruil; omruil; omruiling; omwisseling; ruil; ruiling; ruiltransactie; uitwisseling omruil; omwisselen; omwisseling; verruiling; verwisseling
Tauschhandel ruil ruilhandel; ruilverkeer
Umtausch inruil; omruil; omruiling; omwisseling; ruil; ruiling; ruiltransactie; uitwisseling omruil; omwisselen; omwisseling; verruiling; verwisseling

Related Words for "ruil":


Wiktionary Translations for ruil:

ruil
noun
  1. Wechsel von Gegenständen, Personen oder Gedanken
Cross Translation:
FromToVia
• ruil → Tauschhandel ↔ barter — an equal exchange

ruil form of ruilen:

ruilen verbe (ruil, ruilt, ruilde, ruilden, geruild)

  1. ruilen (omruilen; wisselen; omwisselen; verwisselen)
    umtauschen; tauschen; einwechseln; eintauschen
    • umtauschen verbe (tausche um, tauscht um, tauschte um, tauschtet um, umgetauscht)
    • tauschen verbe (tausche, tauschst, tauscht, tauschte, tauschtet, getauscht)
    • einwechseln verbe (wechsele ein, wechselst ein, wechselt ein, wechselte ein, wechseltet ein, eingewechselt)
    • eintauschen verbe (tausche ein, tauscht ein, tauschte ein, tauschtet ein, eingetauscht)
  2. ruilen (inwisselen; omwisselen; wisselen; )
    wechseln; umtauschen; umwechseln; vertauschen; verändern; umändern; verwechseln; einwechseln; umwandeln
    • wechseln verbe (wechsele, wechselst, wechselt, wechselte, wechseltet, gewechselt)
    • umtauschen verbe (tausche um, tauscht um, tauschte um, tauschtet um, umgetauscht)
    • umwechseln verbe (wechsele um, wechselst um, wechselt um, wechselte um, wechseltet um, umgewechselt)
    • vertauschen verbe (vertausche, vertauschst, vertauscht, vertauschte, vertauschtet, vertauscht)
    • verändern verbe (verändere, veränderst, verändert, veränderte, verändertet, verändert)
    • umändern verbe
    • verwechseln verbe (verwechsele, verwechselst, verwechselt, verwechselte, verwechseltet, verwechselt)
    • einwechseln verbe (wechsele ein, wechselst ein, wechselt ein, wechselte ein, wechseltet ein, eingewechselt)
    • umwandeln verbe (wandele um, wandelst um, wandelt um, wandelte um, wandeltet um, umgewandelt)
  3. ruilen (uitwisselen; verruilen)
    austauschen; auswechseln; wechseln; tauschen; umtauschen; einlösen; einwechseln; abwechseln; vertauschen; konvertieren; eintauschen
    • austauschen verbe (tausche aus, tauscht aus, tauschte aus, tauschtet aus, ausgetauscht)
    • auswechseln verbe (wechsele aus, wechselst aus, wechselt aus, wechselte aus, wechseltet aus, ausgewechselt)
    • wechseln verbe (wechsele, wechselst, wechselt, wechselte, wechseltet, gewechselt)
    • tauschen verbe (tausche, tauschst, tauscht, tauschte, tauschtet, getauscht)
    • umtauschen verbe (tausche um, tauscht um, tauschte um, tauschtet um, umgetauscht)
    • einlösen verbe (löse ein, löst ein, löste ein, löstet ein, eingelöst)
    • einwechseln verbe (wechsele ein, wechselst ein, wechselt ein, wechselte ein, wechseltet ein, eingewechselt)
    • abwechseln verbe (wechsele ab, wechselst ab, wechselt ab, wechselte ab, wechseltet ab, abgewechselt)
    • vertauschen verbe (vertausche, vertauschst, vertauscht, vertauschte, vertauschtet, vertauscht)
    • konvertieren verbe (konvertiere, konvertierst, konvertiert, konvertierte, konvertiertet, konvertiert)
    • eintauschen verbe (tausche ein, tauscht ein, tauschte ein, tauschtet ein, eingetauscht)
  4. ruilen
    tauschen
    • tauschen verbe (tausche, tauschst, tauscht, tauschte, tauschtet, getauscht)

Conjugations for ruilen:

o.t.t.
  1. ruil
  2. ruilt
  3. ruilt
  4. ruilen
  5. ruilen
  6. ruilen
o.v.t.
  1. ruilde
  2. ruilde
  3. ruilde
  4. ruilden
  5. ruilden
  6. ruilden
v.t.t.
  1. heb geruild
  2. hebt geruild
  3. heeft geruild
  4. hebben geruild
  5. hebben geruild
  6. hebben geruild
v.v.t.
  1. had geruild
  2. had geruild
  3. had geruild
  4. hadden geruild
  5. hadden geruild
  6. hadden geruild
o.t.t.t.
  1. zal ruilen
  2. zult ruilen
  3. zal ruilen
  4. zullen ruilen
  5. zullen ruilen
  6. zullen ruilen
o.v.t.t.
  1. zou ruilen
  2. zou ruilen
  3. zou ruilen
  4. zouden ruilen
  5. zouden ruilen
  6. zouden ruilen
en verder
  3. is geruild
  6. zijn geruild
diversen
  1. ruil!
  2. ruilt!
  5. geruild
  6. ruilend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

ruilen [het ~] nom

  1. het ruilen
    Tauschen

Translation Matrix for ruilen:

NounRelated TranslationsOther Translations
Tauschen ruilen
VerbRelated TranslationsOther Translations
abwechseln ruilen; uitwisselen; verruilen afwisselen; herzien; uiteenlopen; variëren; veranderen; verschillen; verwisselen; wijzigen; wisselen
austauschen ruilen; uitwisselen; verruilen
auswechseln ruilen; uitwisselen; verruilen aflossen; hernieuwen; innoveren; opnieuw doen; overdoen; remplaceren; vernieuwen; vervangen; verwisselen
einlösen ruilen; uitwisselen; verruilen geld in ontvangst nemen; in geld omzetten; incasseren; innen; kapitaliseren; verzilveren
eintauschen omruilen; omwisselen; ruilen; uitwisselen; verruilen; verwisselen; wisselen afwisselen; herzien; inruilen; veranderen; verwisselen; wijzigen
einwechseln inwisselen; omruilen; omwisselen; ruilen; uitwisselen; verruilen; verwisselen; wisselen inruilen
konvertieren ruilen; uitwisselen; verruilen converteren; omzetten; verwisselen
tauschen omruilen; omwisselen; ruilen; uitwisselen; verruilen; verwisselen; wisselen afwisselen; herzien; veranderen; verwisselen; wijzigen
umtauschen inwisselen; omruilen; omwisselen; ruilen; uitwisselen; verruilen; verwisselen; wisselen
umwandeln inwisselen; omruilen; omwisselen; ruilen; verruilen; verwisselen; wisselen aankweken; aanplanten; fokken; genereren; iets omdraaien; kweken; omkeren; opkweken; planten; procreëren; telen; transformeren; verbouwen; voortbrengen
umwechseln inwisselen; omruilen; omwisselen; ruilen; verruilen; verwisselen; wisselen
umändern inwisselen; omruilen; omwisselen; ruilen; verruilen; verwisselen; wisselen omgaan met; verkeren; wijzigen
vertauschen inwisselen; omruilen; omwisselen; ruilen; uitwisselen; verruilen; verwisselen; wisselen
verwechseln inwisselen; omruilen; omwisselen; ruilen; verruilen; verwisselen; wisselen met elkaar verwarren; verwisselen
verändern inwisselen; omruilen; omwisselen; ruilen; verruilen; verwisselen; wisselen afwisselen; herzien; veranderen; verwisselen; wijzigen
wechseln inwisselen; omruilen; omwisselen; ruilen; uitwisselen; verruilen; verwisselen; wisselen afwisselen; converteren; herzien; omwisselen; omzetten; uiteenlopen; variëren; veranderen; verschillen; verversen; verwisselen; wijzigen; wisselen

Related Words for "ruilen":


Wiktionary Translations for ruilen:

Cross Translation:
FromToVia
• ruilen → tauschen ↔ barter — exchange goods or services without involving money
• ruilen → umtauschen ↔ exchange — To replace with a similar item
• ruilen → tauschen ↔ troak — exchange goods or services without involving money
• ruilen → austauschen; auswechseln; umtauschen; vertauschen; verwechseln ↔ échanger — donner une chose contre une autre.







Your free, fast, and simple translation dictionary

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Page served in 0.0507 seconds
Page rendered in 1.0 seconds