Summary
Dutch to German: more detail...
- schrokken:
- schrikken:
-
Wiktionary:
- schrokken → schlingen
- schrokken → fressen, verschlingen
- schrikken → peinigen, quälen, erschrecken
Dutch
Detailed Translations for schrokken from Dutch to German
schrokken:
-
schrokken (verorberen; consumeren; vreten; tot zich nemen; bunkeren; nuttigen; naar binnen werken; bikken; zitten proppen; schransen; tegoed doen; eten; opeten)
konsumieren; bunkeren; essen; hinunterschlucken; aufessen; gebrauchen; speisen; laben; schlucken; zu Abend essen; stopfen; verzehren; verwerten; auffressen; aufzehren; füttern; verspeisen; aufbrauchen; hineinstopfen; hinunterschlingen-
bunkeren verbe
-
hinunterschlucken verbe (schlucke hinunter, schluckst hinunter, schluckt hinunter, schluckte hinunter, schlucktet hinunter, hinuntergeschluckt)
-
aufbrauchen verbe (brauche auf, brauchst auf, braucht auf, brauchte auf, brauchtet auf, aufgebraucht)
-
hineinstopfen verbe (stopfe hinein, stopfst hinein, stopft hinein, stopfte hinein, stopftet hinein, hineingestopft)
-
hinunterschlingen verbe (schlinge hinunter, schlingst hinunter, schlingt hinunter, schlang hinunter, schlangt hinunter, hinuntergeschlungen)
Conjugations for schrokken:
o.t.t.
- schrok
- schrokt
- schrokt
- schroken
- schroken
- schroken
o.v.t.
- schrokte
- schrokte
- schrokte
- schrokten
- schrokten
- schrokten
v.t.t.
- ben geschrokt
- bent geschrokt
- is geschrokt
- zijn geschrokt
- zijn geschrokt
- zijn geschrokt
v.v.t.
- was geschrokt
- was geschrokt
- was geschrokt
- waren geschrokt
- waren geschrokt
- waren geschrokt
o.t.t.t.
- zal schrokken
- zult schrokken
- zal schrokken
- zullen schrokken
- zullen schrokken
- zullen schrokken
o.v.t.t.
- zou schrokken
- zou schrokken
- zou schrokken
- zouden schrokken
- zouden schrokken
- zouden schrokken
diversen
- schrok!
- schrokt!
- geschrokt
- schrokkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for schrokken:
schrokken form of schrikken:
-
schrikken
Conjugations for schrikken:
o.t.t.
- schrik
- schrikt
- schrikt
- schrikken
- schrikken
- schrikken
o.v.t.
- schrok
- schrok
- schrok
- schrokken
- schrokken
- schrokken
v.t.t.
- ben geschrokken
- bent geschrokken
- is geschrokken
- zijn geschrokken
- zijn geschrokken
- zijn geschrokken
v.v.t.
- was geschrokken
- was geschrokken
- was geschrokken
- waren geschrokken
- waren geschrokken
- waren geschrokken
o.t.t.t.
- zal schrikken
- zult schrikken
- zal schrikken
- zullen schrikken
- zullen schrikken
- zullen schrikken
o.v.t.t.
- zou schrikken
- zou schrikken
- zou schrikken
- zouden schrikken
- zouden schrikken
- zouden schrikken
diversen
- schrik!
- schrikt!
- geschrokken
- schrikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for schrikken:
Verb | Related Translations | Other Translations |
erschrecken | schrikken | angst aanjagen; bangmaken; beangstigen; doen schrikken; laten schrikken; ontstellen; schokken; verontrusten; verschrikken |
fürchten | schrikken | bang zijn; duchten; terugschrikken voor; vrees koesteren; vrezen |
Related Words for "schrikken":
Related Definitions for "schrikken":
External Machine Translations: