Summary
Dutch to German: more detail...
- situeren:
-
Wiktionary:
- situeren → posieren, legen, setzen, stecken, stellen, bauen, aufbauen, erbauen, konstruieren, einführen, einrichten, einsetzen, installieren, machen, tun, bereiten, hervorrufen, identifizieren
Dutch
Detailed Translations for situeren from Dutch to German
situeren:
-
situeren (plaatsen; zich afspelen)
hinstellen; installieren; einordnen; räumlich anordnen; gruppieren-
installieren verbe (installiere, installierst, installiert, installierte, installiertet, installiert)
-
räumlich anordnen verbe
Conjugations for situeren:
o.t.t.
- situeer
- situeert
- situeert
- situeren
- situeren
- situeren
o.v.t.
- situeerde
- situeerde
- situeerde
- situeerden
- situeerden
- situeerden
v.t.t.
- heb gesitueerd
- hebt gesitueerd
- heeft gesitueerd
- hebben gesitueerd
- hebben gesitueerd
- hebben gesitueerd
v.v.t.
- had gesitueerd
- had gesitueerd
- had gesitueerd
- hadden gesitueerd
- hadden gesitueerd
- hadden gesitueerd
o.t.t.t.
- zal situeren
- zult situeren
- zal situeren
- zullen situeren
- zullen situeren
- zullen situeren
o.v.t.t.
- zou situeren
- zou situeren
- zou situeren
- zouden situeren
- zouden situeren
- zouden situeren
en verder
- ben gesitueerd
- bent gesitueerd
- is gesitueerd
- zijn gesitueerd
- zijn gesitueerd
- zijn gesitueerd
diversen
- situeer!
- situeert!
- gesitueerd
- situerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for situeren:
Wiktionary Translations for situeren:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• situeren | → posieren; legen; setzen; stecken; stellen; bauen; aufbauen; erbauen; konstruieren; einführen; einrichten; einsetzen; installieren; machen; tun; bereiten | ↔ poser — placer, mettre sur quelque chose. |
• situeren | → hervorrufen; legen; stellen; identifizieren | ↔ situer — placer, poser en certain endroit par rapport à l’exposition, à l’aspect, au voisinage, etc. |