Dutch
Detailed Translations for sniffelen from Dutch to German
sniffelen:
-
sniffelen
schnuppern; beschnuppern; beschnüffeln-
beschnuppern verbe (beschnuppere, beschnupperst, beschnuppert, beschnupperte, beschnuppertet, beschnuppert)
-
beschnüffeln verbe (beschnüffele, beschnüffelst, beschnüffelt, beschnüffelte, beschnüffeltet, beschnüffelt)
Conjugations for sniffelen:
o.t.t.
- sniffel
- sniffelt
- sniffelt
- sniffelen
- sniffelen
- sniffelen
o.v.t.
- sniffelde
- sniffelde
- sniffelde
- sniffelden
- sniffelden
- sniffelden
v.t.t.
- heb gesniffeld
- hebt gesniffeld
- heeft gesniffeld
- hebben gesniffeld
- hebben gesniffeld
- hebben gesniffeld
v.v.t.
- had gesniffeld
- had gesniffeld
- had gesniffeld
- hadden gesniffeld
- hadden gesniffeld
- hadden gesniffeld
o.t.t.t.
- zal sniffelen
- zult sniffelen
- zal sniffelen
- zullen sniffelen
- zullen sniffelen
- zullen sniffelen
o.v.t.t.
- zou sniffelen
- zou sniffelen
- zou sniffelen
- zouden sniffelen
- zouden sniffelen
- zouden sniffelen
en verder
- ben gesniffeld
- bent gesniffeld
- is gesniffeld
- zijn gesniffeld
- zijn gesniffeld
- zijn gesniffeld
diversen
- sniffel!
- sniffelt!
- gesniffeld
- sniffelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for sniffelen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
beschnuppern | sniffelen | besniffelen; besnuffelen; drugs gebruiken; drugs snuiven; naspeuring doen; rechercheren; snuffelen; snuffen; speuren |
beschnüffeln | sniffelen | besniffelen; besnuffelen; drugs gebruiken; drugs snuiven; naspeuring doen; rechercheren; snuffelen; snuffen; speuren |
schnuppern | sniffelen | drugs gebruiken; drugs snuiven; een snuif nemen; iets ophalen; insnuiven; opsnuiven; snuffen; snuiven |