Summary
Dutch to German: more detail...
- stippel:
- stippelen:
-
Wiktionary:
- stippelen → tupfen
- stippelen → punktieren, ausschütten, streuen, verschütten, zerstreuen
Dutch
Detailed Translations for stippel from Dutch to German
stippel:
Translation Matrix for stippel:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Fleck | moesje; nop; spat; spatje; stip; stipje; stippel; vlek; vlekje | bon; coupon; smet; uitstrijkje; vlek; vuile plek; zwabber |
Klecks | moesje; nop; spat; spatje; stip; stipje; stippel; vlek; vlekje | kledder; klodder; klont; klonter; kwak; lik; smet; spat; spatter; uitstrijkje; vlek; vuile plek; zwabber |
Related Words for "stippel":
stippel form of stippelen:
-
stippelen (bespikkelen)
Conjugations for stippelen:
o.t.t.
- stippel
- stippelt
- stippelt
- stippelen
- stippelen
- stippelen
o.v.t.
- stippelde
- stippelde
- stippelde
- stippelden
- stippelden
- stippelden
v.t.t.
- ben gestippeld
- bent gestippeld
- is gestippeld
- zijn gestippeld
- zijn gestippeld
- zijn gestippeld
v.v.t.
- was gestippeld
- was gestippeld
- was gestippeld
- waren gestippeld
- waren gestippeld
- waren gestippeld
o.t.t.t.
- zal stippelen
- zult stippelen
- zal stippelen
- zullen stippelen
- zullen stippelen
- zullen stippelen
o.v.t.t.
- zou stippelen
- zou stippelen
- zou stippelen
- zouden stippelen
- zouden stippelen
- zouden stippelen
diversen
- stippel!
- stippelt!
- gestippeld
- stippelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for stippelen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
sprenkeln | bespikkelen; stippelen | besprenkelen; indopen; sprenkelen; stippen |
tüpfeln | bespikkelen; stippelen | indopen; stippen |
Related Words for "stippelen":
Wiktionary Translations for stippelen:
stippelen
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• stippelen | → punktieren; ausschütten; streuen; verschütten; zerstreuen | ↔ parsemer — semer ou jeter çà et là ; répandre. |