Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. stuiptrekkend:
  2. stuiptrekken:


Dutch

Detailed Translations for stuiptrekkend from Dutch to German

stuiptrekkend:

stuiptrekkend adj

  1. stuiptrekkend

Translation Matrix for stuiptrekkend:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
zuckend stuiptrekkend

stuiptrekkend form of stuiptrekken:

stuiptrekken verbe (trek stuip, trekt stuip, trok stuip, trokken stuip, stuipgetrokken)

  1. stuiptrekken
    zucken; in Krämpfen liegen

Conjugations for stuiptrekken:

o.t.t.
  1. trek stuip
  2. trekt stuip
  3. trekt stuip
  4. trekken stuip
  5. trekken stuip
  6. trekken stuip
o.v.t.
  1. trok stuip
  2. trok stuip
  3. trok stuip
  4. trokken stuip
  5. trokken stuip
  6. trokken stuip
v.t.t.
  1. heb stuipgetrokken
  2. hebt stuipgetrokken
  3. heeft stuipgetrokken
  4. hebben stuipgetrokken
  5. hebben stuipgetrokken
  6. hebben stuipgetrokken
v.v.t.
  1. had stuipgetrokken
  2. had stuipgetrokken
  3. had stuipgetrokken
  4. hadden stuipgetrokken
  5. hadden stuipgetrokken
  6. hadden stuipgetrokken
o.t.t.t.
  1. zal stuiptrekken
  2. zult stuiptrekken
  3. zal stuiptrekken
  4. zullen stuiptrekken
  5. zullen stuiptrekken
  6. zullen stuiptrekken
o.v.t.t.
  1. zou stuiptrekken
  2. zou stuiptrekken
  3. zou stuiptrekken
  4. zouden stuiptrekken
  5. zouden stuiptrekken
  6. zouden stuiptrekken
en verder
  1. ben stuipgetrokken
  2. bent stuipgetrokken
  3. is stuipgetrokken
  4. zijn stuipgetrokken
  5. zijn stuipgetrokken
  6. zijn stuipgetrokken
diversen
  1. trek stuip!
  2. trekt stuip!
  3. stuipgetrokken
  4. stuiptrekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for stuiptrekken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
in Krämpfen liegen stuiptrekken
zucken stuiptrekken beven; bibberen; rillen; sidderen; trillen; vibreren