Dutch
Detailed Translations for stukslaan from Dutch to German
stukslaan:
-
stukslaan (aan stukken slaan; inslaan; verbrijzelen; kapotslaan)
zerschlagen; zertrümmern; zerbrechen; kaputtschlagen; brechen-
zertrümmern verbe (zertrümmere, zertrümmerst, zertrümmert, zertrümmerte, zertrümmertet, zertrümmert)
-
kaputtschlagen verbe (schlage kaputt, schlägst kaputt, schlägt kaputt, schlug kaputt, schlugt kaputt, kaputtgeschlagen)
Conjugations for stukslaan:
o.t.t.
- sla stuk
- slaat stuk
- slaat stuk
- slaan stuk
- slaan stuk
- slaan stuk
o.v.t.
- sloeg stuk
- sloeg stuk
- sloeg stuk
- sloegen stuk
- sloegen stuk
- sloegen stuk
v.t.t.
- heb stukgeslagen
- hebt stukgeslagen
- heeft stukgeslagen
- hebben stukgeslagen
- hebben stukgeslagen
- hebben stukgeslagen
v.v.t.
- had stukgeslagen
- had stukgeslagen
- had stukgeslagen
- hadden stukgeslagen
- hadden stukgeslagen
- hadden stukgeslagen
o.t.t.t.
- zal stukslaan
- zult stukslaan
- zal stukslaan
- zullen stukslaan
- zullen stukslaan
- zullen stukslaan
o.v.t.t.
- zou stukslaan
- zou stukslaan
- zou stukslaan
- zouden stukslaan
- zouden stukslaan
- zouden stukslaan
en verder
- ben stukgeslagen
- bent stukgeslagen
- is stukgeslagen
- zijn stukgeslagen
- zijn stukgeslagen
- zijn stukgeslagen
diversen
- sla stuk!
- slat stuk!
- stukgeslagen
- stukslaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze